Hoe benoem je de overstaande, aanliggende en schuine zijde in een rechthoekige driehoek?
Hoe benoem je de overstaande, aanliggende en schuine zijde in een rechthoekige driehoek?
Hoe benoem je de overstaande, aanliggende en schuine zijde in een rechthoekige driehoek?
Antwoord van Ainstein
In een rechthoekige driehoek benoem je de zijden altijd vanuit een specifieke hoek (die niet de rechte hoek is). Dit is essentieel voor het correct toepassen van goniometrische verhoudingen zoals sinus, cosinus en tangens.
De benamingen zijn als volgt:
- De overstaande zijde is de zijde die recht tegenover de hoek ligt waaruit je kijkt.
- De aanliggende zijde is de zijde die grenst aan de hoek waaruit je kijkt, maar dit is niet de schuine zijde.
- De schuine zijde (ook wel hypotenusa genoemd) is altijd de langste zijde van de rechthoekige driehoek. Deze zijde ligt altijd tegenover de rechte hoek (de hoek van 90 graden).
Voorbeeld: Stel je hebt een rechthoekige driehoek ABC, waarbij hoek B de rechte hoek (90 graden) is.
-
Als je vanuit hoek A kijkt:
- De overstaande zijde is zijde BC (de zijde die tegenover hoek A ligt).
- De aanliggende zijde is zijde AB (de zijde die aan hoek A grenst, maar niet de schuine zijde is).
- De schuine zijde is zijde AC (de zijde die tegenover de rechte hoek B ligt).
-
Als je vanuit hoek C kijkt:
- De overstaande zijde is zijde AB (de zijde die tegenover hoek C ligt).
- De aanliggende zijde is zijde BC (de zijde die aan hoek C grenst, maar niet de schuine zijde is).
- De schuine zijde is nog steeds zijde AC (de zijde die tegenover de rechte hoek B ligt).
Wil je betere cijfers halen?
- Extra uitleg en oefenen voor elk boek op school
- Stel vragen en krijg direct antwoord
- Video’s, samenvattingen, oefenen, AI-tutor, woordjes leren en examentraining

Gerelateerde vragen
Vind antwoorden op vragen die gerelateerd zijn aan dit onderwerp.