Hoe reken je met negatieve breuken en de rekenvolgorde?

Hoe reken je met negatieve breuken en de rekenvolgorde?

WiskundeWiskunde
Wiskunde AWiskunde A
Wiskunde BWiskunde B

Hoe reken je met negatieve breuken en de rekenvolgorde?

Hoe bereken je de uitkomst van de opgave 23+14(65)-\frac{2}{3} + \frac{1}{4} \cdot \left(-\frac{6}{5}\right) met negatieve breuken en de rekenvolgorde?

Antwoord van Ainstein

Om de uitkomst van de opgave 23+14(65)-\frac{2}{3} + \frac{1}{4} \cdot \left(-\frac{6}{5}\right) te berekenen, volg je de regels van de rekenvolgorde en de principes van het rekenen met negatieve breuken. Hier is een stap-voor-stap uitleg:

  1. Voer eerst de vermenigvuldiging uit. Volgens de rekenvolgorde (zoals de regel 'Meneer Van Dalen Wacht Op Antwoord' of PEMDAS) gaat vermenigvuldigen altijd voor optellen en aftrekken. De vermenigvuldiging in deze opgave is 14(65)\frac{1}{4} \cdot \left(-\frac{6}{5}\right).

    • Vermenigvuldig de tellers (de bovenste getallen) met elkaar: 1(6)=61 \cdot (-6) = -6.
    • Vermenigvuldig de noemers (de onderste getallen) met elkaar: 45=204 \cdot 5 = 20.
    • De uitkomst van de vermenigvuldiging is 620\frac{-6}{20}.
    • Vereenvoudig deze breuk door zowel de teller als de noemer te delen door 2: 6÷220÷2=310\frac{-6 \div 2}{20 \div 2} = -\frac{3}{10}.
  2. Vervang de vermenigvuldiging in de oorspronkelijke opgave door het resultaat. De opgave wordt nu: 23+(310)-\frac{2}{3} + \left(-\frac{3}{10}\right). Een plus-min teken naast elkaar wordt een minteken, dus dit kan ook geschreven worden als: 23310-\frac{2}{3} - \frac{3}{10}.

  3. Maak de breuken gelijknamig om ze te kunnen optellen of aftrekken. Zoek het kleinste gemeenschappelijke veelvoud (KGV) van de noemers 3 en 10. Het KGV van 3 en 10 is 30.

    • Zet 23-\frac{2}{3} om naar dertigste: 23=210310=2030-\frac{2}{3} = -\frac{2 \cdot 10}{3 \cdot 10} = -\frac{20}{30}
    • Zet 310-\frac{3}{10} om naar dertigste: 310=33103=930-\frac{3}{10} = -\frac{3 \cdot 3}{10 \cdot 3} = -\frac{9}{30}
  4. Trek de gelijknamige breuken van elkaar af. 2030930=20+930=2930-\frac{20}{30} - \frac{9}{30} = -\frac{20 + 9}{30} = -\frac{29}{30} (Onthoud dat 209-20 - 9 gelijk is aan 29-29).

De uiteindelijke uitkomst van de opgave 23+14(65)-\frac{2}{3} + \frac{1}{4} \cdot \left(-\frac{6}{5}\right) is dus 2930-\frac{29}{30}.

Wil je betere cijfers halen?
  • Extra uitleg en oefenen voor elk boek op school
  • Stel vragen en krijg direct antwoord
  • Video's, samenvattingen, oefenen, AI-tutor, woordjes leren en examentraining