Welke veranderingen bracht de grondwetsherziening van 1848 met zich mee?

De grondwetsherziening van 1848 bracht drie belangrijke veranderingen met zich mee die de politieke structuur van Nederland ingrijpend wijzigden:

1. Minder macht voor de koning: Vóór 1848 had de koning (Willem I en later Willem II) bijna alle macht en koos hij zelf zijn ministers. Na de grondwetsherziening kreeg de koning veel minder macht. Hij moest verantwoording afleggen aan het parlement en kon niet meer zomaar beslissingen nemen zonder goedkeuring. De koning werd staatshoofd, maar had geen politieke inspraak meer.
2. Ministeriële verantwoordelijkheid: Vóór 1848 waren de ministers alleen verantwoording schuldig aan de koning. Na de grondwetsherziening werden de ministers verantwoordelijk voor het beleid van de regering en moesten zij verantwoording afleggen aan het parlement (de Tweede Kamer). Dit betekende dat het parlement de ministers kon controleren en ter verantwoording kon roepen.
3. Meer macht voor het parlement en directe verkiezingen: Het parlement (vooral de Tweede Kamer) kreeg meer invloed en controle over de regering. De leden van de Tweede Kamer werden voortaan direct gekozen door de burgers (al was dit in het begin nog beperkt door het censuskiesrecht). Dit betekende dat burgers, zij het beperkt, meer invloed kregen op wie hen vertegenwoordigde.