- Genotype
- De genetische samenstelling van een organisme, vaak weergegeven met letters zoals AA, Aa, of aa.
- Fenotype
- De waarneembare eigenschappen van een organisme, zoals haarkleur of oogkleur, die het resultaat zijn van het genotype.
- Allelen
- Verschillende varianten van een gen, bijvoorbeeld voor oogkleur of haarkleur.
- Dominant allel
- Een allel dat altijd tot uiting komt in het fenotype, zelfs als er maar één kopie aanwezig is.
- Recessief allel
- Een allel dat alleen tot uiting komt in het fenotype als er geen dominant allel aanwezig is.
- Intermediair fenotype
- Een fenotype waarbij beide allelen even sterk zijn en beide tot uiting komen, zoals roze bloemen bij een kruising van rode en witte bloemen.
- Kruisingsschema
- Een diagram dat gebruikt wordt om de mogelijke genotypen van nakomelingen te voorspellen.
- Chromosomen
- Structuren in de celkern die bestaan uit DNA en eiwitten en de erfelijke informatie bevatten.
- DNA
- De drager van genetische informatie in organismen.
- Homozygoot
- Een genotype waarbij beide allelen voor een eigenschap hetzelfde zijn, zoals AA of aa.
- Heterozygoot
- Een genotype waarbij de allelen voor een eigenschap verschillend zijn, zoals Aa.