- Genexpressie
- Het proces waarbij informatie van een gen wordt gebruikt voor de synthese van een functioneel genproduct, zoals eiwitten.
- Repressor
- Een eiwit dat de expressie van een of meer genen onderdrukt door te binden aan de operator.
- Co-Repressor
- Een molecuul dat samenwerkt met een repressor om de genexpressie te onderdrukken.
- Enhancer
- Een DNA-sequentie die de transcriptie van een gen kan verhogen.
- Transcriptiefactoren
- Eiwitten die de transcriptie van specifieke genen reguleren door te binden aan nabijgelegen DNA.
- Genregulatie
- Het proces van het aan- of uitzetten van genen.
- Structuurgenen
- Genen die de informatie bevatten voor de synthese van eiwitten.
- Promotor
- De plaats op het DNA waar RNA-polymerase kan beginnen met transcriptie.
- Operator
- Een DNA-segment dat fungeert als een bindingsplaats voor een repressor.
- Regulatorgenen
- Genen die de synthese van repressoren reguleren.
- Mastergenen
- Genen die andere genen aan- of uitzetten, vaak betrokken bij de ontwikkeling.
- Lactose-repressor
- Een repressor die de expressie van genen voor lactosemetabolisme onderdrukt in afwezigheid van lactose.
- Inductor
- Een molecuul dat de expressie van een gen activeert.
- Corepressor
- Een molecuul dat de binding van een repressor aan een operator mogelijk maakt.
- Celdifferentiatie
- Het proces waarbij cellen specialiseren in structuur en functie.
- Apoptose
- Geprogrammeerde celdood, een proces waarbij cellen zichzelf vernietigen.
- RNA-interferentie
- Een biologisch proces waarbij RNA-moleculen de expressie van genen remmen.