- Gedrag bij mensen
- Het gedrag dat mensen vertonen, inclusief aangeboren en aangeleerd gedrag, beïnvloed door leerprocessen.
- Rolpatronen
- Verwachtingen over het gedrag van mannen en vrouwen, of andere groepen, gebaseerd op sociale normen.
- Normen en waarden
- Uitgangspunten en gedragsregels die het gedrag van mensen sturen.
- Aangeboren gedrag
- Gedrag dat genetisch is vastgelegd en niet aangeleerd hoeft te worden.
- Aangeleerd gedrag
- Gedrag dat door ervaring en leerprocessen wordt verkregen.
- Sleutelprikkels
- Specifieke prikkels die een sterke gedragsreactie uitlokken.
- Supranormale sleutelprikkels
- Versterkte prikkels die een nog sterkere gedragsreactie uitlokken dan normale sleutelprikkels.
- Imitatie
- Een leerproces waarbij gedrag wordt overgenomen door het observeren van anderen.
- Inzicht
- Een leerproces waarbij problemen worden opgelost door nadenken en begrip.
- Imprinting
- Een leerproces dat plaatsvindt in een gevoelige periode, waarbij een jong dier of kind sterke bindingen ontwikkelt.
- Conditionering
- Een leerproces waarbij gedrag wordt aangeleerd door middel van beloning of straf.
- Territoriumgedrag
- Gedrag dat gericht is op het verdedigen van een eigen leefgebied.
- Draaigedrag
- Specifiek gedragspatroon dat dieren vertonen, vaak in verband met voortplanting of territorium.
- Imponeergedrag
- Gedrag dat bedoeld is om indruk te maken op anderen.
- Overspronggedrag
- Gedrag dat optreedt wanneer een dier of mens in conflict is en een derde, irrelevante actie uitvoert.
- Omgericht gedrag
- Gedrag waarbij de emotie of actie op een ander object wordt gericht dan de oorzaak van de emotie.
- Erfelijk gedrag
- Gedrag dat genetisch wordt doorgegeven, zoals gelaatsuitdrukkingen.
- Wenkbrauwgroet
- Een erfelijke groet waarbij de wenkbrauwen kort worden opgetrokken.
- Leerprocessen
- Processen waardoor gedrag wordt aangeleerd, zoals imitatie, inzicht, imprinting en conditionering.
- Gevoelige periode
- Een specifieke periode in de ontwikkeling waarin een organisme bijzonder ontvankelijk is voor bepaalde leerprocessen.
- Symbooltaal
- Taal die gebruikmaakt van symbolen om complexe ideeën en nuances uit te drukken.
- Signaaltaal
- Taal die gebruikmaakt van directe signalen zoals geur of zicht.
- Moreel bewustzijn
- Het vermogen om na te denken over en te oordelen over gedrag op basis van normen en waarden.