Na klar! - 3 HAVO - Überall lernen - Les 3 Arbeit - Redemittel

Woorden in deze lijst (16)

Origineel

Ik kan helaas niet komen.: Ich kann leider nicht kommen.
Nee, dat komt me niet goed uit. Dat is geen goed idee.: Nein, das passt mir nicht. Das ist keine gute Idee.
Mag ik iets voorstellen?: Darf ich etwas vorschlagen?
Wil je ook graag een baan?: Möchtest du auch gerne einen Job?
Hopelijk krijg je de baan.: Hoffentlich bekommst du den Job.
Het baantje in het restaurant bevalt me heel goed.: Der Job im Restaurant gefällt mir sehr gut.
Hoeveel verdien je dan?: Wie viel verdienst du denn?
Mijn broer wil misschien kunstenaar worden.: Mein Bruder möchte vielleicht Künstler werden.
Je komt niet? Dat is jammer.: Du kommst nicht? Das ist schade.
Daar kun je niets aan doen.: Da kann man nichts machen.
Ik wil het liefst journalist worden.: Ich möchte am liebsten Journalist werden.
Mijn broer brengt kranten rond.: Mein Bruder trägt Zeitungen aus.
Hij werkt op woensdag en zaterdag. Gemiddeld twee uur per dag.: Er arbeitet am Mittwoch und am Samstag. Durchschnittlich zwei Stunden am Tag.
Wil hij later veel geld verdienen?: Will er später viel Geld verdienen?
Heb je tijd voor een baan?: Hast du Zeit für einen Job?
Als verpleegkundige heb je veel contact met andere mensen.: Als Krankenschwester hat man viel Kontakt mit anderen Menschen.