aardrijkskunde toetsweek 1
4keer geoefend
Woorden in deze lijst (31)
Origineel
- albedo
- De mate waarin een oppervlak zonne-energie weerkaatst, uitgedrukt in een percentage.
- atmosfeer
- Het geheel aan gasvormige stoffen die het vaste en vloeibare deel van de aardkorst omringen. Heet ook dampkring.
- biosfeer
- Het leven op aarde (eencellige organismen, planten, dieren en mensen).
- hydrosfeer
- Het water op aarde (oppervlakte- en grondwater, ijs).
- koolstofdioxide
- Kleur- en reukloos gas (CO2).
- lithosfeer
- Het buitenste deel van de aarde (de aardkorst (inclusief bodem en reliëf) en het bovenste deel van de mantel).
- luchtdruk
- De kracht die het gewicht van een kolom lucht op een oppervlak uitoefent.
- ozonlaag
- Zone in de stratosfeer op 15 tot 30 km hoogte waar ozon wordt gevormd onder invloed van de voor het leven schadelijke uv-straling van de zon.
- stijgingsregen
- Neerslag die ontstaat door een (sterke) opwarming van het aardoppervlak en de lucht daarboven, bijvoorbeeld rond de evenaar.
- stuwingsregen
- Neerslag die ontstaat als lucht bij een gebergte gedwongen wordt om op te stijgen.
- temperatuurgradiënt
- De gemiddelde temperatuurafname van 0,6 °C per 100 m in de troposfeer. Dit is voor meteorologen een soort standaardwaarde.
- troposfeer
- De onderste laag van de atmosfeer, die ongeveer 15 km dik is en waarin zich de meeste gasmoleculen bevinden en waar het weer zich afspeelt.
- zonnestelsel
- Het geheel van zon, planeten, manen en andere kleinere hemellichamen.
- corioliseffect
- De afwijking van de windrichting die ontstaat door de draaiing van de aarde.
- front
- Grensvlak tussen relatief warme en relatief koude lucht.
- frontale regen
- Neerslag die ontstaat bij een front, als relatief warme lucht over relatief koude lucht opstijgt.
- hogedrukgebied
- Gebied met een hogere luchtdruk aan het aardoppervlak dan in de omgeving. Heet ook maximum.
- lagedrukgebied
- Gebied met een lagere luchtdruk aan het aardoppervlak dan in de omgeving. Heet ook minimum.
- maximum
- Zie hogedrukgebied.
- minimum
- Zie lagedrukgebied.
- mondiale luchtcirculatie
- De grootschalige verplaatsing van lucht in de atmosfeer (grote windsystemen).
- passaat
- Relatief droge wind die het hele jaar uit oostelijke richting van de subtropische hogedrukgebieden naar de evenaar waait.
- wet van Buys Ballot
- Lucht stroomt van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied met op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts en op het zuidelijk halfrond een afwijking naar links (als je met je rug naar het hogedrukgebied staat).
- wind
- Verplaatsing van lucht aan het aardoppervlak van een gebied met hoge luchtdruk naar een gebied met lage luchtdruk.
- afzinkput
- Plek in de Atlantische Oceaan waar zout en koud – en dus zwaar – water naar de diepte van de oceaan zakt.
- diepwaterpomp
- Het effect van het thermohaline circulatiesysteem inde oceanen, waardoor koud en zout water afzinkt bijGroenland en Antarctica, via de diepte bij de tropischestreken aan de oppervlakte komt, opwarmt, en in deAtlantische Oceaan weer naar het noorden wordtgezogen.
- Golfstroom
- Warme zeestroom in de Atlantische Oceaan, die vanuit de Golf van Mexico naar het noorden stroomt. De Golfstroom gaat in het noorden over in de Noord-Atlantische Drift.
- koude zeestroom
- Relatief koude waterstroming in oceanen en zeeën.
- mondiale oceanische circulatie
- De grootschalige verplaatsing van water in de oceanen (o.a. zeestromen).
- thermohaline circulatie
- De wereldwijde circulatie van oceaanwater, waarbij koud en zout water afzinkt bij Groenland en Antarctica, via de diepte bij de tropische streken aan de oppervlakte komt, opwarmt, en in de Atlantische Oceaan weer naar het noorden stroomt.
- warme zeestroom
- Relatief warme waterstroming in oceanen en zeeën.