Unit 5 - Lesson 5 - Writing - NL/ENG

Unit 5 - Lesson 5 - Writing - NL/ENG

Woorden in deze lijst (29)

dokter
doctor
duizelig
dizzy
gebroken
broken
genezen
to heal
gewond raken
to get hurt
griep
flu
hoesten
to cough
koorts
fever
medicijn(en)
medicine
pijn doen
to hurt
pleister
sticking plaster
verband
bandage
verkouden worden
to catch a cold
verpleegkundige
nurse
verwonden
to injure
wond
wound
ziekte
illness
Wat is er gebeurd?
What happened?
Ik heb mijn pols bezeerd.
I injured my wrist.
Ik heb mijn pols gebroken.
I broke my wrist.
Ik heb mijn pols gekneusd.
I bruised my wrist.
Het is tijdens het voetballen gebeurd.
It happened during football.
Ben je naar de dokter geweest?
Did you see a doctor?
Ik ben naar het ziekenhuis gegaan.
I went to hospital.
Mijn vader heeft een paar jaar geleden zijn enkel gebroken op zijn werk.
My dad broke his ankle at work a couple of years ago.
De dokter denkt dat het zes tot acht weken duurt.
The doctor thinks it will be six to eight weeks.
Hoe voel je je verder?
How do you feel otherwise?
Ik heb een blauw oog en een vreselijke hoofdpijn.
I've got a black eye and a terrible headache.
Ik denk dat ik koorts heb.
I think I've got a fever.
Hoi Gast!