Begrippen van Voir (présent, passé composé, imparfait, futur en conditionnel)

Begrippen van Voir (présent, passé composé, imparfait, futur en conditionnel)

Woorden in deze lijst (43)

conditionnel
voorwaardelijke wijs
futur proche
nabije toekomst
futur simple
toekomende tijd
il/elle/on a vu
hij/zij/men heeft gezien
il/elle/on va voir
hij/zij/men gaat zien
il/elle/on verra
hij/zij/men zal zien
il/elle/on verrait
hij/zij/men zou zien
il/elle/on voit
hij/zij/men ziet
il/elle/on voyait
hij/zij/men zag
ils/elles ont vu
zij hebben gezien
ils/elles verraient
zij zouden zien
ils/elles verront
zij zullen zien
ils/elles voient
zij zien
ils/elles vont voir
zij gaan zien
ils/elles voyaient
zij zagen
imparfait
onvoltooid verleden tijd
j'ai vu
ik heb gezien
je vais voir
ik ga zien
je verrai
ik zal zien
je verrais
ik zou zien
je vois
ik zie
je voyais
ik zag
nous allons voir
wij gaan zien
nous avons vu
wij hebben gezien
nous verrions
wij zouden zien
nous verrons
wij zullen zien
nous voyions
wij zagen
nous voyons
wij zien
passé composé
voltooid tegenwoordige tijd
présent
tegenwoordige tijd
tu as vu
jij hebt gezien
tu vas voir
jij gaat zien
tu verrais
jij zou zien
tu verras
jij zult zien
tu vois
jij ziet
tu voyais
jij zag
voir
zien
vous allez voir
jullie gaan/u gaat zien
vous avez vu
jullie hebben/u heeft gezien
vous verrez
jullie zullen/u zult zien
vous verriez
jullie zouden/u zou zien
vous voyez
jullie zien/u ziet
vous voyiez
jullie zagen/u zag
Hoi Gast!