Bio thema 9

4keer geoefend
Woorden in deze lijst (55)
Origineel
- DNA
- Desoxyribonucleïnezuur; bevat informatie van alle erfelijke eigenschappen van een organisme
- Genoom
- Alle DNA-moleculen in een cel van een organisme
- Plasmiden
- Korte stukjes circulair DNA in het cytoplasma bij sommige prokaryoten
- Nucleïnezuur
- Een DNA-molecuul is een nucleïnezuur
- Nucleotide
- DNA bestaat uit twee ketens van aan elkaar gekoppelde nucleotiden die bestaan uit desoxyribose, een fosfaatgroep en een stikstofbase
- Basenparing
- Stikstofbasen verbinden twee DNA-nucleotideketens met elkaar door vaste basenparing
- Basenpaar
- Elke stikstofbase heeft een vaste bindingspartner: adenine met thymine en guanine met cytosine
- Dubbelstrengs DNA
- Twee nucleotidenketens die bij elkaar worden gehouden door de bij elkaar horende stikstofbasen
- Helixstructuur
- In een dubbelstrengs DNA-molecuul zijn de twee ketens in een spiraalvorm om elkaar heen gedraaid
- Chromosomen
- Zeer lange dubbelstrengs DNA-moleculen
- DNA-sequentie
- Volgorde waarin nucleotiden in een DNA-molecuul zijn gerangschikt
- Nucleotidenvolgorde
- Volgorde waarin nucleotiden in een DNA-molecuul zijn gerangschikt
- Niet-coderend DNA
- DNA dat niet codeert voor eiwitten
- S-fase
- Fase van de celcyclus waarin het DNA wordt gekopieerd
- DNA-replicatie
- Kopiëren van het DNA voor de celdeling
- M-fase
- Fase waarin de celdeling plaatsvindt en de kopieën van de chromosomen worden verdeeld over de dochtercellen
- Vrije DNA-nucleotiden
- DNA-nucleotiden die los in het kernplasma voorkomen
- DNA-polymerase
- Enzym dat langs een enkelvoudige DNA-keten schuift en vrije nucleotiden uit het kernplasma verbindt met de vrijgekomen basen in het DNA-molecuul
- Telomeer
- Niet-coderend repetitief DNA aan de uiteinden van een DNA-molecuul dat is ingekapseld in beschermende eiwitten
- RNA
- Enkelstrengs nucleïnezuur dat bestaat uit nucleotiden die als monosacharide ribose en als stikstofbasen adenine, cytosine, guanine en uracil bevatten; RNA brengt informatie over voor de synthese van een eiwit naar een ribosoom
- MessengerRNA
- RNA dat de informatie voor de synthese van een eiwit overbrengt naar een ribosoom in het cytoplasma
- mRNA
- RNA dat de informatie voor de synthese van een eiwit overbrengt naar een ribosoom in het cytoplasma
- Transcriptie
- Vorming van mRNA langs DNA
- Translatie
- Aminozuren worden in een ribosoom aan elkaar gekoppeld tot eiwitten in een volgorde die wordt bepaald door een mRNA-molecuul
- Codon
- Drie opeenvolgende nucleotiden in het mRNA die coderen voor één aminozuur
- Genetische code
- Vertaling van de nucleotidevolgorde in het mRNA naar aminozuren in een eiwit
- Startcodon
- Codon (AUG) waarmee de synthese van een aminozuurketen start
- Transfer-RNA
- RNA dat aminozuren uit het cytoplasma naar het ribosoom vervoert
- tRNA
- RNA dat aminozuren uit het cytoplasma naar het ribosoom vervoert
- Stopcodons
- Codons die niet coderen voor een aminozuur, waardoor de eiwitsynthese stopt
- Genregulatie
- Aan- of uitzetten van genen
- Genexpressie
- Proces waarbij de informatie van het DNA door transcriptie wordt overgeschreven naar een mRNA-molecuul, waarvan de code door translatie wordt omgezet in een eiwit
- Regulatorgenen
- Genen die coderen voor eiwitten die de genexpressie regelen
- Structuurgenen
- Genen in een prokaryoot die informatie bevatten voor het vormen van een eiwit
- Celtypen
- Gespecialiseerde cellen met een bepaalde functie
- Stamcellen
- Cellen die nog niet (volledig) zijn gespecialiseerd en die zich onbeperkt kunnen delen, waarbij een van de dochtercellen een nieuwe stamcel wordt en de andere dochtercel zich differentieert tot een specifiek celtype
- Celdifferentiatie
- Proces waarbij een stamcel zich ontwikkelt tot een specifiek celtype
- Apoptose
- Proces waarbij een cel zichzelf laat afsterven, waardoor overbodige en ongewenste weefsels verdwijnen
- Epigenetica
- Wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van factoren die de genexpressie beïnvloeden, zoals stress, voeding en drugs
- Mutatie
- Verandering in de nucleotidevolgorde van het DNA
- Genetische variatie
- Variatie in genotypen binnen een soort
- Puntmutatie
- Verandering in één nucleotidepaar: vervanging door een ander nucleotidepaar of een invoeging of verwijdering van een nucleotidepaar
- Genoommutaties
- Mutaties waarbij het aantal chromosomen in een cel verandert doordat bij meiose I de chromosomen van een paar bij elkaar blijven of doordat bij meiose II de chromatiden van een chromosoom bij elkaar blijven
- Mutagene factoren
- Factoren die de frequentie verhogen waarmee mutaties plaatsvinden
- Mutagene straling
- Straling die de frequentie verhoogt waarmee mutaties plaatsvinden, zoals radioactieve straling, röntgenstraling en ultraviolette straling
- Mutagene stoffen
- Stoffen die de frequentie verhogen waarmee mutaties plaatsvinden, zoals stoffen in sigarettenrook en asbest
- Tumor
- Gezwel
- DNA-analyse
- Bepalen van de nucleotidesequentie van het genoom of van een deel van het DNA van een organisme en deze daarna bestuderen, vergelijken en interpreteren
- Sequencen
- Bepalen van de nucleotidesequentie van DNA
- PCR
- Polymerase chain reaction: techniek waarbij stukjes DNA in een PCR-machine worden gekopieerd tot er genoeg is voor onderzoek
- Verwantschap
- De mate waarin soorten of individuen verwant zijn aan elkaar
- Biotechnologie
- Verzamelnaam voor technieken waarbij organismen worden gebruikt om producten te maken voor de mens
- Genetische modificatie
- Het wijzigen van de eigenschappen van bacteriën, schimmels, planten en dieren
- Transgeen
- Organismen waarbij het DNA is veranderd en waarbij een gen is overgebracht van een organisme van een andere soort
- Recombinant-DNA-techniek
- De nucleotidevolgorde van het DNA in een organisme wijzigen door DNA in te brengen dat afkomstig is van een ander individu