hoofdstuk 6

0keer geoefend
Woorden in deze lijst (98)
Origineel
- loin
- ver (weg)
- tout près
- dichtbij
- à gauche
- (naar) links
- à droite
- (naar) rechts
- tout droit
- rechtdoor
- la rue
- de straat
- la place
- het plein
- sur
- op
- dans
- in
- devant
- voor (plaats)
- où
- waar
- ici
- hier
- chercher
- zoeken
- ensuite, puis
- daarna, vervolgens
- en voiture
- met de auto
- en bus
- met de bus
- en métro
- met de metro
- à pied
- te voet, lopend
- à vélo
- met de fiets
- Excusez-moi! Vous pouvez m'aidez?
- Sorry! Kunt u me helpen?
- Oui, bien sûr.
- Ja, natuurlijk.
- Je cherche la gare.
- Ik zoek het station.
- C'est tout droit et ensuite à gauche.
- Het is rechtdoor en dan naar links.
- Vous pouvez répéter?
- Kunt u dat herhalen?
- le quartier
- de wijk
- l'endroit
- de plek, de plaats
- la route
- de route
- pourquoi
- waarom
- parce que
- omdat
- arriver
- aankomen
- visiter
- bezoeken
- continuer
- doorgaan, verdergaan
- traverser
- oversteken
- tu veux
- je wilt
- la boulangerie
- de bakkerij
- le magasin
- de winkel
- le cinéma
- de bioscoop
- le marché
- de markt
- le théâtre
- het theater
- la direction
- de richting
- le nord
- het noorden
- l'est
- het oosten
- le sud
- het zuiden
- l'ouest
- het westen
- C'est loin?
- Is het ver weg?
- Non, c'est à 15 minutes à pied.
- Nee, het is 15 minuten lopen.
- Alors, on y va en bus.
- Dan gaan wij met de bus.
- tard
- laat
- mais
- maar
- partout
- overal
- ensemble
- samen
- encore
- nog (steeds)
- demain
- morgen
- quelque chose
- iets
- parfait(e)
- perfect
- malade
- ziek
- incroyable
- ongelooflijk
- travailler
- werken
- je connais
- ik ken
- trouver
- vinden
- boire
- drinken
- aider
- helpen
- faire du foot
- voetballen
- faire les magasins
- winkelen
- aller au cinéma
- naar de bioscoop gaan
- jouer à la console
- gamen
- écouter de la musique
- muziek luisteren
- On va boire quelque chose?
- Gaan we iets drinken?
- Oui, on va aller à une terrasse.
- Ja, we gaan naar een terras.
- Qu'est-ce qu'on va faire après?
- Wat gaan wij daarna doen?
- On va jouer à la console.
- Wij gaan gamen.
- le village
- het dorp
- la ville
- de stad
- la campagne
- het platteland
- l'immeuble
- het flatgebouw
- l'appartement
- het appartement
- chez moi
- bij mij thuis
- la maison
- het huis
- le jardin
- de tuin
- le chien
- de hond
- le chat
- de kat
- il faut
- je moet
- prendre
- nemen, pakken
- autre
- ander(e)
- assez
- genoeg, nogal
- plus de
- meer dan
- la chose
- het ding
- trop de monde
- te veel mensen
- à côté de
- dichtbij, naast
- le parc
- het park
- le/la jeune
- de jongere
- Tu habites où?
- Waar woon je?
- J'habite à Paris.
- Ik woon in Parijs.
- Tu aimes Paris?
- Vind je Parijs leuk?
- Oui, parce que c'est une grande ville.
- Ja, omdat het een grote stad is.
- Dans mon quartier, il ya un café.
- In mijn wijk is er een café.
- Comment on va au café?
- Hoe gaan wij naar het café?
- On va au café à pied.
- Wij gaan lopend naar het café.