Nectar - 5 vwo - Hoofdstuk 13 - Gaswisseling en uitscheiding
Woorden in deze lijst (61)
Origineel
- ademcentrum
- Groep zenuwcellen in de hersenstam die de ademhaling regelt.
- ademfrequentie
- het aantal ademhalingen per minuut
- ademvolume
- De hoeveelheid lucht die je bij één ademhaling ververst.
- ADH (antidiuretisch hormoon)
- Hormoon waardoor de nieren extra water opnemen; er ontstaat minder urine.
- adrenaline
- Hormoon van de bijnieren; stimuleert de afgifte van extra glucose aan het bloed door extra afbraak van glycogeen.
- astma
- Een aandoening van de luchtwegen. De wanden van de luchtwegen verdikken door prikkelende stoffen, die de uitademing bemoeilijken. Dat leidt tot benauwdheid.
- binnenste tussenribspieren
- spieren tussen de ribben; betrokken bij snelle en krachtige uitademing
- borstvlies
- vlies aan de binnenkant van de borstkas
- bronchiën
- vertakkingen van de hoofdbronchiën, omgeven door kraakbeenringen
- bronchiolen
- kleinste vertakkingen van de bronchiën, niet omgeven door kraakbeenringen
- buikspieren
- ademhalingsspieren betrokken bij diepe uitademing
- buitenste tussenribspieren
- spieren tussen de ribben; betrokken bij inademing
- chronische bronchitis
- langdurig ontstoken luchtwegen
- COPD
- Een verzamelnaam voor chronische bronchitis en longemfyseem.
- dode ruimte
- De ruimte in de luchtwegen waar geen uitwisseling van gassen plaatsvindt.
- dynamisch evenwicht
- Een evenwicht waarbij de waarden van diverse factoren rondom een constante norm schommelen.
- gal
- Uitscheidingsproduct van de lever in de darmen; helpt bij het verteren van vetten.
- gaswisseling
- de uitwisseling tussen bloed en lucht van O2 en CO2 in de longblaasjes
- glomerulus
- kluwen van slagadertjes in het kapsel van Bowman
- glucagon
- Hormoon van de alvleesklier; stimuleert in de lever het vrijmaken van glucose uit glycogeen en afgifte van glucose aan het bloed.
- glycogeen
- reservestof in lever en spieren
- homeostase
- het handhaven van een zo constant mogelijk inwendig milieu
- hoofdbronchiën
- grote vertakkingen van de luchtpijp, omgeven door kraakbeenringen
- huidmondjes
- Ventilatieopeningen in bladeren en stengels, omgeven door twee sluitcellen die bladgroenkorrels bevatten.
- hypofyse
- hormoonklier onder de hersenen
- hypothalamus
- hersendeel met onder andere een regelcentrum voor je lichaamstemperatuur
- insuline
- Hormoon uit de alvleesklier; stimuleert de opname van glucose in cellen van onder andere spieren en lever en de omzetting van glucose in glycogeen.
- inwendig milieu
- milieu in de cellen en van de lichaamsvloeistoffen er om heen
- kapsel van Bowman
- bolvormig beginstuk van een nefron
- kleine borstspier
- ademhalingsspier betrokken bij diepe inademing
- longblaasje
- ‘zakje’ van dekweefsel in de longen aan het einde van een bronchiole, gevuld met lucht
- longemfyseem
- Een aandoening waarbij veel longblaasjes kapot zijn met als gevolg kortademigheid. De oorzaak is meestal roken.
- longvlies
- vlies rondom de longen
- lis van Henle
- dalend en stijgend deel van een nefron, verbonden via een ‘haarspeldbocht’
- middenrif
- een koepelvormige spier- en peesplaat tussen borst- en buikholte
- middenrifspieren
- spieren van het middenrif; betrokken bij inademing
- nefron
- Nierfiltertje, maakt urine.
- nekspieren
- ademhalingsspieren betrokken bij diepe inademing
- nierbekken
- Plaats in de nieren waar de gevormde urine terechtkomt. Via de urineleider komt de urine in de urineblaas.
- nierbuisje
- Onderdeel van het nefron; bestaat uit een eerste gekronkelde deel, de lis van Henle en een tweede gekronkelde deel.
- nierdrempel
- De maximale hoeveelheid glucose die de nieren terug kunnen resorberen uit de voorurine.
- niermerg
- binnenste laag van de nieren
- nierschors
- buitenste laag van de nieren
- norm
- evenwichtswaarde
- reabsorptie
- zie terugresorptie
- restvolume
- de hoeveelheid lucht die bij een maximale uitademing achterblijft in de longen
- slijmvlies
- Een dunne laag cellen die een kleverig slijm maakt, bevat trilhaarcellen.
- terugresorptie
- het terughalen van bruikbare stoffen uit de voorurine naar het bloed
- trilhaar
- Fijne uitlopers van trilhaarcellen in de binnenbekleding van je luchtwegen; transporteren slijm met daarin vastgeplakte deeltjes naar de keelholte.
- uitscheidingsorganen
- Organen die stoffen vanuit je inwendige milieu naar buiten brengen. Nieren, huid, longen en lever zijn uitscheidingsorganen.
- ultrafiltratie
- Vorming van de voorurine uit het bloedplasma in de glomerulus door de bloeddruk.
- ureum
- Afvalstof van afgebroken aminozuren uit de lever die de nieren uit het bloed verwijderen.
- urine
- Eindproduct van de nieren, ontstaat uit voorurine en bevat o.a. afvalstoffen, zouten en water.
- urineblaas
- opslagplaats van urine
- urinebuis
- afvoerbuis van de urineblaas
- urineleider
- verbinding tussen nier (bekken) en urineblaas
- ventilatie
- het verversen van lucht in je longen
- verzamelbuisje
- Een buisje in de nieren waarop verschillende nierbuisjes uitmonden. Voeren de urine naar het nierbekken.
- vitale capaciteit
- De maximale hoeveelheid lucht die je na een maximale inademing kunt uitademen.
- voorurine
- Filtraat van het bloedplasma, ontstaat in het kapsel van Bowman aan het begin van het nefron.
- zweetklieren
- Spiraalvormig gewonden buisjes in de lederhuid die zweet op de huid brengen.