Hoofdstuk 1 Beziehung D-I

Liz

Woorden in deze lijst (86)

Origineel

het bezoek: der Besuch
het familielid: der Verwandte
de humor: der Humor
de mentor: der Klassenlehrer
de partner: der Partner
de afspraak: die Verabredung
het bericht: die Nachricht
de relatie: die Beziehung
de interesse: das Interesse
de ontmoeting: das Treffen
de verhouding: das Verhältnis
afgesproken hebben met: verabredet sein mit
blij zijn: sich freuen
elkaar leren kennen: sich kennenlernen
iets gemeenschappelijk hebben: etwas gemeinsam haben
kunnen opschieten met: sich verstehen mit
krijgen: bekommen
ontmoeten: sich treffen
samenwonen: zusammenleben
scheiden: sich scheiden lassen
spijten: leidtun
trouwen: heiraten
verliefd worden op: sich verlieben in
zoenen: sich küssen
bekend: bekannt
bevriend: befreundet
gelukkig: glücklich
gênant: peinlich
gescheiden: geschieden
getrouwd: verheiratet
grappig: lustig
jammer: schade
stom: doof
sympathiek: sympathisch
trots: stolz
verdrietig: traurig
verschrikkelijk: schrecklich
zenuwachtig: aufgeregt
al: schon
echt: wirklich
pas: erst
toch: ja
toevallig: zufällig
zeker: sicher
het compromis: der Kompromiss
de ruzie: der Streit
de oplossing: die Lösung
adviseren: geraten
bedoelen: meinen
durven: sich trauen
elkaar omhelzen: sich umarmen
het (on)eens zijn: (nicht) einverstanden sein
het uitmaken: Schluss machen
langskomen bij: vorbeikommen bei
met 'je' aanspreken: duzen
met 'u' aanspreken: siezen
noemen: nennen
overhalen: überreden
overtuigen: überzeugen
reageren: reagieren
ruziën: sich streiten
van mening zijn: der Meinung sein
vertrouwen: vertrauen
verwachten: erwarten
wennen aan: sich gewöhnen an
belangrijk: wichtig
beleefd: höflich
enthousiast over iets zijn: von etwas begeistert sein
handig: praktisch
kort - korter: kurz - kürzer
lang - langer: lang - länger
nieuwsgierig: neugierig
teleurgesteld: enttäuscht
als, indien: wenn
dat klopt: das stimmt
dus: also
of: ob
desondanks: trotzdem
helaas: leider
in ieder geval: auf jeden Fall
misschien: vielleicht
samen: zusammen
gemeenschappelijk: gemeinsam
toen: als
vast, beslist: bestimmt
want, dan: denn