Na klar! - 1 & 2 HAVO/VWO - Ausgaben - Les 3 Im Geschäft - Redemittel

Woorden in deze lijst (22)

Origineel

Waar is een pashokje?: Wo ist eine Umkleidekabine?
Hoe heet de winkel?: Wie heißt dieser Laden?
Kan ik de laarzen eens passen?: Kann ich die Stiefel mal anprobieren?
Ik was gisteren in de stad.: Ich war gestern in der Stadt.
Deze schoenen zijn voor mij te klein.: Diese Schuhe sind für mich zu klein.
Hoe draag je dat?: Wie trägt man das?
Ik weet niet, of dat nog in de aanbieding is.: Ich weiß nicht, ob das noch im Angebot ist.
De uitverkoop begint overmorgen.: Der Ausverkauf beginnt übermorgen.
We gaan in het weekend winkelen.: Wir gehen am Wochenende shoppen.
Ik heb een nieuwe jas nodig.: Ich brauche eine neue Jacke.
Heeft u deze broek ook in maat 36?: Haben Sie diese Hose auch in Größe 36?
We rijden eerst naar het station.: Wir fahren zuerst zum Bahnhof.
Het bordje hangt aan de deur.: Das Schild hängt an der Tür.
Er zijn bij H&M goedkope bikini's.: Es gibt bei H&M billige Bikinis.
Ik wacht op het marktplein op je.: Ich warte auf dem Marktplatz auf dich.
Haal het geld eerst eens uit je zak!: Hol das Geld erst mal aus der Tasche!
Ik wil om ongeveer negen uur naar huis.: Ich möchte um etwa neun Uhr nach Hause.
Er zijn in het centrum veel meer winkels.: Es gibt im Zentrum viel mehr Geschäfte.
Gaan we morgen naar Leiden?: Fahren wir morgen nach Leiden?
Hoe laat komt u van uw werk?: Wie spät kommen Sie von der Arbeit?
Ik ga naar mijn opa.: Ich gehe zu meinem Opa.
Wanneer komen jullie naar me toe?: Wann kommt ihr zu mir?