ZugSpitze - 4 VWO - Fertigkeiten - Lesen - Vokabelliste 2

Woorden in deze lijst (50)

Origineel

de aangeklaagde: der Angeklagte
de advocaat: der Anwalt/die Anwälte
de advocate: die Anwältin/die Anwältinnen
bovendien: außerdem
in een auto weggaan: in einem Auto wegfahren – fährt weg – weggefahren
de bank (geld): die Bank/die Banken
de bankrover: der Bankräuber/die Bankräuber
zien/waarnemen: beobachten (beobachtet)
de buit: die Beute
goedkoop: billig
op het kantoor: im Büro
de dief: der Dieb/die Diebe
de dievegge: die Diebin/die Diebinnen
de inbreker: der Einbrecher/die Einbrecher
makkelijk: einfach/leicht
de gebeurtenis: das Ereignis/die Ereignisse
vluchten (gevlucht): flüchten (geflüchtet)
vluchten: fliehen – flieht – geflohen
gaan: gehen – geht – gegangen
zojuist: gerade
de rechtbank: das Gericht
in de rechtszaal: im Gerichtssaal/vor Gericht
de wet: das Gesetz/die Gesetze
immers: ja
jatten: klauen
verstandig: klug/vernünftig
de winkel: der Laden/die Läden
uit de winkel: aus dem Laden
helaas: leider
meenemen: mitnehmen – nimmt mit – mitgenommen
Hij wil aantonen, dat...: Er will nachweisen, dass ...
het proces: der Prozess
de rechter: der Richter/die Richter
voor de rechter staan: vor Gericht stehen
veel spullen: viele Sachen
de juwelen: die Schmucksachen
op het bureau: auf dem Schreibtisch
staan: stehen – steht – gestanden
stelen: stehlen - stiehlt - gestohlen
de straf: die Strafe/die Strafen
heel duur: sehr teuer
helemaal niet duur: gar nicht teuer
de overval: der Überfall/die Überfälle
overvallen: überfallen – überfällt – überfallen
de overvaller: der Räuber/die Räuber
misschien: vielleicht
de misdaad: das Verbrechen/die Verbrechen
de misdadiger: der Verbrecher/die Verbrecher
wegrennen (weggerend): wegrennen (weggerannt)
omdat: weil