Unit 5 - Lesson 5 - Writing - NL/ENG
Woorden in deze lijst (27)
Origineel
- dokter
- doctor
- duizelig
- dizzy
- gebroken
- broken
- genezen
- to heal
- gewond raken
- to get hurt
- griep
- flu
- hoesten
- to cough
- koorts
- fever
- medicijn
- medicine
- pleister
- sticking plaster
- verband
- bandage
- verkouden worden
- to catch a cold
- verpleegkundige
- nurse
- wond
- wound
- verwonden
- to injure
- ziekte
- illness
- Wat is er gebeurd? – Ik heb mijn arm flink bezeerd.
- What happened? – I injured my arm pretty badly.
- Ik heb mijn linkerarm gebroken.
- I broke my left arm.
- Ik heb mijn linkerarm gekneusd.
- I bruised my left arm.
- Ben je naar de dokter geweest?
- Did you see a doctor?
- Ik ben naar het ziekenhuis gegaan.
- I went to hospital.
- Mijn vader heeft een paar jaar geleden zijn enkel gebroken op zijn werk.
- My dad broke his ankle at work a couple of years ago.
- De dokter denkt dat het zes tot acht weken duurt.
- The doctor thinks it will be six to eight weeks.
- Hoe voel je je verder?
- How do you feel otherwise?
- Ik heb een blauw oog en een vreselijke hoofdpijn.
- I’ve got a black eye and a terrible headache.
- Ik denk dat ik koorts heb.
- I think I’ve got a fever.
- Het is tijdens het voetballen gebeurd.
- It happened during football.