Na klar! - 1 & 2 VWO - Ferien - Les 3 Schlafen im Zug - Redemittel

Woorden in deze lijst (34)

Origineel

De trein heeft helaas vertraging.: Der Zug hat leider Verspätung.
Hoe duur is een treinkaartje naar Bonn?: Wie teuer ist eine Fahrkarte nach Bonn?
Waar gaan jullie heen?: Wohin fährt ihr?
Waar kunnen we onze bagage laten?: Wo können wir unser Gepäck aufbewahren?
We moeten in Keulen overstappen.: Wir müssen in Köln umsteigen.
Heb je de trein gemist?: Hast du den Zug verpasst?
Kom, we moeten opschieten.: Komm, wir müssen uns beeilen!
Waar kun je hier een kaartje kopen?: Wo kann man hier eine Fahrkarte kaufen?
Twee retourtjes, alstublieft!: Zwei Rückfahrkarten, bitte!
Ik neem liever geen stoptrein.: Ich nehme lieber keinen Regionalzug.
Hoe lang doet de intercity erover?: Wie lange braucht der Intercity?
Krijgen scholieren korting?: Bekommen Schüler Ermäßigung?
Stopt de trein ook in Duisburg?: Hält der Zug auch in Duisburg?
Wanneer vertrekt de trein?: Wann fährt der Zug ab?
De volgende trein rijdt om half negen.: Der nächste Zug fährt um halb neun.
Een enkele alstublieft!: Eine einfache Fahrt, bitte!
Welk spoor vertrekt de trein?: Auf welchem Gleis fährt der Zug ab?
De reis duurt maar een half uur.: Die Fahrt dauert nur eine halbe Stunde.
De trein heeft geen restauratiewagen.: Der Zug hat keinen Speisewagen.
Hoe lang blijven jullie?: Wie lange bleibt ihr?
Moeten we een plek reserveren?: Müssen wir einen Platz reservieren?
Ik wil graag op het perron iets kopen.: Ich möchte am Bahnsteig etwas kaufen.
We moeten een toeslag betalen.: Wir müssen einen Zuschlag zahlen.
Ik wil graag een couchette reserveren.: Ich möchte einen Liegewagen reservieren.
Ik wil graag nog een beetje thee.: Ich möchte gerne noch ein bisschen Tee.
Kunt u dat nog eens herhalen?: Können Sie das noch mal wiederholen?
Pardon, mag ik u iets vragen?: Entschuldigung, darf ich Sie etwas fragen?
Wat? Echt waar?: Wie bitte? Wirklich?
Kunt u mij helpen?: Können Sie mir helfen?
Kunt u iets langzamer praten?: Könnten Sie etwas langsamer sprechen?
Ik begrijp u niet.: Ich verstehe Sie nicht.
Ik ben Nederlandse.: Ich bin Niederländerin.
Ik moet nu helaas gaan.: Ich muss jetzt leider gehen.
Oké. Nou, dan eh ...: Okay, also dann ...