apprendre 1

apprendre 1

Julia
8

Woorden in deze lijst (75)

hoe gaat het?
ça va ?
tot gauw
à bientôt
ça va ?
hoe gaat het?
bonjour
dag
tot morgen
à demain
het is, het zijn
c'est
nee
non
c'est
het is, het zijn
hoi
salut
ik woon( wonen)
j'habite (habiter)
tot ziens
au revoir
ja
oui
Nederlands
Néerlandais(e)
bonsoir
goedenavond
dag
bonjour
voilà
daar is, daar zijn
merci
bedankt
meneer
monsieur
daar is, daar zijn
voilà
le garçon
de jongen
voici
hier is, hier zijn
à demain
tot morgen
Néerlandais(e)
Nederlands
de jongen
le garçon
ik heet(heten)
je m'appelle (s' appeler)
er is, er zijn
il y a
madame
mevrouw
het meisje
la fille
pas mal
niet slecht
monsieur
meneer
à plus
tot later
Français(e)
Frans
au revoir
tot ziens
hier is, hier zijn
voici
waar?
où ?
bedankt
merci
salut
hoi
goedenavond
bonsoir
j'habite (habiter)
ik woon (wonen)
tot later
à plus
la fille
het meisje
je m'appelle (s'appeler)
ik heet (heten)
oui
ja
niet slecht
pas mal
Frans
Français(e)
il y a
er is, er zijn
où ?
waar?
à bientôt
tot gauw
mevrouw
madame
non
nee
bonjour
dag
bonsoir
goedenavond
salut
hoi
au revoir
tot ziens
à bientôt
tot gauw
à demain
tot morgen
à plus
tot later
ça va ?
hoe gaat het?
pas mal
niet slecht
merci
bedankt
oui
ja
non
nee
le garçon
de jongen
la fille
het meisje
je m'appelle (s'appeler)
ik heet (heten)
j'habite (habiter)
ik woon (wonen)
voici
hier is, hier zijn
voilà
daar is, daar zijn
monsieur
meneer
madame
mevrouw
il y a
er is, er zijn
c'est
het is, het zijn
Français(e)
Frans
Néerlandais(e)
Nederlands
où ?
waar?
Hoi Gast!