T7 Regeling

5keer geoefend
Woorden in deze lijst (102)
Origineel
- Zuurstofconcentratie
- Aandeel van zuurstof, bijvoorbeeld in het bloed
- Glucoseconcentratie
- Aandeel van glucose, bijvoorbeeld in het bloed
- Dynamisch evenwicht
- Bepaalde factoren in een organisme schommelen rondom een bepaald evenwicht (de normwaarde)
- Regelkring
- Systeem dat ervoor zorgt dat de waarde van een bepaalde factor rondom een normwaarde schommelt
- Inwendige milieu
- Wordt gevormd door het bloed en de weefselvloeistof van een organisme
- Homeostase
- Het in stand houden van een dynamisch evenwicht in het inwendige milieu van organismen
- Effector
- Uitvoerder in een regelkring
- Negatieve terugkoppeling
- Regelkring waarin een toename van het resultaat een remming van het proces veroorzaakt; een afname van het resultaat veroorzaakt een stimulering van het proces
- Positieve terugkoppeling
- Regelkring waarin een toename van het resultaat het proces versterkt
- Uitwendige milieu
- Omgeving van een organisme
- Signaalstoffen
- Stoffen waarmee communicatie tussen cellen in meercellige organismen plaatsvindt
- Hormoonklieren
- Geven signaalstoffen af in de vorm van hormonen
- Hormonen
- Signaalstoffen die de hormoonklieren afgeven
- Receptoren
- Delen van cellen waaraan een bepaald hormoon kan binden
- Doelwitorgaan
- Orgaan waarvan de cellen receptoren bezitten waaraan bepaalde hormonen kunnen binden
- Hormoonconcentratie
- Concentratie van een hormoon in het bloed; ook wel hormoonspiegel genoemd
- Hormoonreceptoren
- Receptoren voor een bepaald hormoon op of in de cellen van een doelwitorgaan
- Endocrien
- Type klier dat zijn product rechtstreeks aan het bloed afgeeft; hormoonklieren zijn endocriene klieren
- Exocrien
- Type klier dat zijn product via een afvoerbuis afgeeft
- Steroïdhormonen
- Hormonen die vaak worden gevormd uit cholesterol en eigenschappen van vetten hebben
- Receptor in het cytoplasma
- Receptor die zich in het cytoplasma bevindt; wanneer een hormoon zich aan een receptor in het cytoplasma bindt, ontstaat een hormoon-receptorcomplex
- Peptide- of eiwithormonen
- Hormonen die goed in water oplosbaar zijn en het celmembraan niet kunnen passeren; binden aan een receptor in het celmembraan
- Receptor in het celmembraan
- Bindt aan peptide- of eiwithormonen waardoor aan de binnenzijde van het celmembraan een signaalmolecuul (de second messenger) wordt gevormd of geactiveerd
- Second messenger
- Nadat een peptide- of eiwithormoon aan een receptor is gebonden, wordt een signaalmolecuul gevormd of geactiveerd dat het signaal in de cel doorgeeft
- Signaalcascade
- Signaal dat via meerdere schakels in de cel wordt doorgegeven
- Cascade
- Signaal dat via meerdere schakels in de cel wordt doorgegeven
- Hormoonstelsel
- Alle hormoonklieren in het lichaam
- Hypofyse
- Hormoonklier in de hersenen die verschillende hormonen produceert waarvan sommige de werking van andere hormoonklieren beïnvloeden
- Hypothalamus
- Gedeelte van de hersenen dat net boven de hypofyse ligt en de verbinding is tussen het zenuwstelsel en het hormoonstelsel
- Antidiuretisch hormoon
- Hormoon dat de resorptie van water in de nieren regelt bij de vorming van urine
- ADH
- Hormoon dat de resorptie van water in de nieren regelt bij de vorming van urine
- Releasing hormonen
- Hormonen die de productie van hormonen door de endocriene cellen in de hypofysevoorkwab stimuleren
- RH
- Hormonen die de productie van hormonen door de endocriene cellen in de hypofysevoorkwab stimuleren
- Schildklier
- Hormoonklier die thyroxine produceert; ligt in de hals, voor het strottenhoofd, tegen de luchtpijp aan
- Schildklierhormoon
- Hormoon dat de stofwisseling beïnvloedt en de groei en ontwikkeling bij kinderen stimuleert
- Eilandjes van Langerhans
- Endocriene cellen in de alvleesklier die hormonen produceren die ervoor zorgen dat de glucoseconcentratie in het bloed min of meer constant blijft
- Glucagon
- Hormoon uit de cellen van de eilandjes van Langerhans dat stimuleert dat glycogeen in lever en spieren wordt omgezet in glucose
- Insuline
- Hormoon uit de cellen van de eilandjes van Langerhans dat het transport van glucose door celmembranen versnelt en stimuleert dat glucose in lever en spieren wordt omgezet in glycogeen
- Epo
- Hormoon dat de productie van rode bloedcellen in het rode beenmerg stimuleert
- Bijnieren
- Liggen als kapjes boven op de nieren en bestaan uit bijnierschors en bijniermerg, dat bij een stressreactie adrenaline produceert
- Adrenaline
- Hormoon dat wordt geproduceerd door het bijniermerg en een snelle kortdurende werking heeft, waardoor de verbranding wordt bevorderd en je snel kunt handelen in een situatie van stress
- Zenuwstelsel
- Communicatienetwerk dat alle delen van het lichaam met elkaar verbindt en dat je op grond van de bouw kunt indelen in het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel; op grond van de functie kun je het indelen in het animale en autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel
- Centrale zenuwstelsel
- Bestaat uit de grote hersenen, de kleine hersenen, de hersenstam en het ruggenmerg
- Perifere zenuwstelsel
- Bestaat uit zenuwen die alle delen van het lichaam verbinden met het centrale zenuwstelsel
- Animale zenuwstelsel
- Deel van het zenuwstelsel dat vooral de bewuste reacties en de houding en beweging van het lichaam regelt
- Autonome zenuwstelsel
- Deel van het zenuwstelsel dat vooral de werking van inwendige organen regelt
- Prikkels
- Invloeden uit het milieu op een organisme waardoor in zintuigcellen impulsen ontstaan
- Impulsen
- Soort elektrische signalen die zenuwcellen kunnen ontvangen, geleiden en doorgeven
- Signaalverwerking
- Systeem waardoor het opvangen van prikkels uit de omgeving en het tot stand komen van gedrag mogelijk is
- Receptoren
- Zintuigcellen die prikkels uit het milieu opvangen en omzetten in impulsen
- Neuronen
- Zenuwcellen; geleiden impulsen en geven neurotransmitters af
- Zenuwcellen
- Zenuwcellen; geleiden impulsen en geven neurotransmitters af
- Neurotransmitters
- Signaalmoleculen die neuronen afgeven
- Myelineschede
- Ligt om (veel) axonen heen; bestaat uit gliacellen (cellen van Schwann)
- Cellen van Schwann
- Gliacellen die veel axonen omgeven
- Cell junction
- Verbinding tussen cellen in meercellige organismen
- Synapsen
- Contactplaatsen waar een impuls van de ene cel naar de andere cel kan worden doorgegeven
- Sensorische neuronen
- Neuronen die impulsen geleiden van zintuigcellen (receptoren) naar het centrale zenuwstelsel
- Schakelneuronen
- Neuronen die impulsen geleiden binnen het centrale zenuwstelsel
- Motorische neuronen
- Neuronen die impulsen geleiden van het centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren
- Zenuwen
- Hierin liggen uitlopers van sensorische en motorische neuronen bij elkaar
- Hersenschors
- buitenste, grijze (sterk geplooide) gedeelte van de grote en de kleine hersenen
- Grijze stof
- Hierin bevinden zich de cellichamen van schakelneuronen
- Witte stof
- Hierin bevinden zich de axonen van schakelneuronen
- Hersenstam
- Gedeelte tussen de grote hersenen en het ruggenmerg dat impulsen van de grote en kleine hersenen naar het ruggenmerg geleidt en omgekeerd
- Grote hersenen
- Deel van het centrale zenuwstelsel waar je je bewust wordt van de waarnemingen die je doet en waar de impulsen om spieren aan te sturen voor bewuste bewegingen ontstaan
- Kleine hersenen
- Coördineren alle bewegingen van het lichaam
- Centra in de hersenschors
- Gebieden waaruit de hersenschors in de grote hersenen bestaat; van een aantal centra in de hersenschors is de functie bekend
- Ruggenmerg
- Deel van het centrale zenuwstelsel dat bij gewervelden goed beschermd ligt in het wervelkanaal, dat wordt gevormd door gaten in de op elkaar liggende wervels
- Reflexboog
- Weg die impulsen bij een reflex afleggen
- Orthosympatische zenuwstelsel
- Deel van het autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel dat organen zodanig beïnvloedt dat het lichaam activiteiten kan verrichten waar energie voor nodig is
- Parasympatische zenuwstelsel
- Deel van het autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel dat de organen zodanig beïnvloedt dat het lichaam in een toestand van rust en herstel kan komen
- Impulsgeleiding
- Het geleiden van impulsen door het zenuwstelsel waardoor communicatie mogelijk is tussen zintuigcellen en neuronen, tussen neuronen onderling en tussen neuronen en spieren en klieren
- Rustpotentiaal
- De negatieve elektrische spanning van −70 mV over het membraan bij alle neuronen die geen impuls geleiden
- Natrium-kaliumpompen
- Ionenpompen in het celmembraan waarvan de transporteiwitten actief natriumionen de cel uit transporteren en kaliumionen de cel in transporteren met behulp van energie uit ATP
- Ionenpompen
- Pompen in het celmembraan die actief ionen de cel in en uit transporteren
- Actiepotentiaal
- Impuls; ontstaat wanneer de membraanpotentiaal afneemt tot de drempelwaarde (−50 mV)
- Refractaire periode
- Herstelfase waarin er een nieuwe impuls niet of minder goed kan ontstaan
- Prikkeldrempel
- Kleinste sterkte van een prikkel die een impuls veroorzaakt
- Sprongsgewijze impulsgeleiding
- Impuls 'springt' van insnoering naar insnoering bij een uitloper met een myelineschede doordat alleen bij de insnoeringen ionentransport plaatsvindt
- Exciterend
- Bij een postsynaptische potentiaal: kleine depolarisatie van het postsynaptische membraan die ontstaat doordat neurotransmitters zich binden aan receptoreiwitten waardoor Na+-kanalen en K+-kanalen opengaan; exciteren = opwekken
- Inhiberend
- Bij een postsynaptische potentiaal: kleine hyperpolarisatie van het postsynaptische membraan die ontstaat doordat neurotransmitters zich binden aan receptoreiwitten waardoor er porie-eiwitten voor K+-ionen en/
of Cl−-ionen opengaan, maar de porie-eiwitten voor Na+-ionen dicht blijven; inhiberen = remmen - Glad spierweefsel
- Spierweefsel in de wand van buisvormige of holle organen dat wordt aangestuurd door het autonome zenuwstelsel en dat bestaat uit langwerpige spiercellen met elk een celkern
- Spiercellen
- Vormen spierweefsel; versmelten bij dwarsgestreept spierweefsel met elkaar, waardoor spiervezels met veel cellen ontstaan
- Dwarsgestreept spierweefsel
- Spierweefsel met een dwarse streping dat vooral in skeletspieren voorkomt en dat wordt aangestuurd door het animale zenuwstelsel
- Spiervezels
- Delen van een spier die zijn ontstaan door versmelting van vele spiercellen
- Pezen
- Bindweefsel aan de uiteinden van een skeletspier waarmee ze zijn bevestigd aan het skelet
- Actine
- Dunne filamenten in een myofibril (spierfibril)
- Myosine
- Dikke filamenten in een myofibril (spierfibril)
- Tonus
- Lichte kracht die een spier uitoefent op de aanhechtingsplaatsen van de pezen doordat elk motorisch neuron zo nu en dan een impuls geleidt waardoor de aangesloten motorische eenheid samentrekt
- Spierspanning
- Lichte kracht die een spier uitoefent op de aanhechtingsplaatsen van de pezen doordat elk motorisch neuron zo nu en dan een impuls geleidt waardoor de aangesloten motorische eenheid samentrekt
- Spierspoeltjes
- Zintuigcellen in de spieren die de spierspanning meten; geven informatie over de uitrekking van een spiervezel aan het centrale zenuwstelsel
- Peesspoeltjes
- Meten de spierspanning en beschermen de spieren tegen schade door de spiercontractie iets te dempen of juist te versterken
- Antagonisten
- Spieren waarvan de contractie een tegengesteld effect heeft
- Langzame spiervezels
- Spiervezels die goed doorbloed zijn en daarom ook rode spiervezels worden genoemd; bevatten veel mitochondriën en raken niet snel vermoeid
- Snelle spiervezels
- Spiervezels die minder doorbloed zijn en daarom ook witte spiervezels worden genoemd; bevatten minder mitochondriën en raken sneller vermoeid
- Krachttraining
- Training waardoor de spieren meer spiercellen krijgen; het aantal filamenten in de myofibrillen neemt toe, waardoor de spieren zwaarder worden
- Duurtraining
- Training op uithoudingsvermogen; hierdoor neemt vooral de doorbloeding van de spieren toe
- Uithoudingsvermogen
- Wordt getraind bij duurtraining; de doorbloeding van de spieren neemt toe, maar ze worden niet zwaarder
- Warming-up
- Rustig begin van een training die steeds intensiever wordt, zodat de bloedsomloop en stofwisselingsprocessen worden gestimuleerd
- Coolingdown
- Activiteiten die ervoor zorgen dat het lichaam na het sporten weer tot rust komt, zich goed kan herstellen en die de afvoer van afvalstoffen uit de spieren bevorderen
- Doping
- Middelen en methoden die de sportieve prestaties van een sporter bevorderen