Nectar - 4 vmbo-k - Hoofdstuk 10 - Voortplanting - Deel 1
Woorden in deze lijst (82)
Origineel
- abortus
- het embryo uit de baarmoeder weg laten halen
- baarmoeder
- orgaan in de buikholte van een vrouw, waarin zich een baby kan ontwikkelen
- baarmoederslijmvlies
- slijmvlies aan de binnenkant van de baarmoeder, waarvan elke maand het verdikte deel wordt afgestoten (zie menstruatie)
- bestuiving
- overbrengen van stuifmeelkorrels van de meeldraden naar de stampers
- bevruchting
- samensmelten van de kern van een zaadcel met de kern van een eicel, bij de mens in de eileider en bij de plant in een zaadbeginsel
- bijballen
- deel van de balzak waarin zaadcellen tijdelijk worden opgeslagen
- biseksueel
- seksuele aantrekking tot personen van beide geslachten
- bloemen
- voortplantingsorganen van een plant
- bollen
- korte ondergrondse stengel waarin de plant zijn reservevoedsel opslaat
- condoom
- voorbehoedmiddel dat om de penis geschoven wordt of in de vagina (vrouwencondoom); houdt zaadcellen tegen en voorkomt soa’s
- echo
- onderzoek van een ongeboren kind, waarbij het kindje door middel van terugkaatsende geluidsgolven zichtbaar wordt gemaakt
- eeneiige tweeling
- ontstaat uit één bevruchte eicel; de baby’s zijn altijd van hetzelfde geslacht
- eenjarige planten
- planten waarvan de hele levenscyclus in één jaar plaatsvindt
- eicellen
- vrouwelijke voortplantingscellen van mensen, dieren en planten
- eierstokken
- organen waarin eicellen rijpen; hier wordt ook vrouwelijk geslachtshormoon gevormd
- eileider
- buisje waar de eicel na de eisprong in terechtkomt en waar ook de bevruchting plaatsvindt
- eisprong
- het vrijkomen van een eicel uit de follikel in de eierstok, de eicel komt dan in de eileider terecht (zie ovulatie)
- embryo
- zo heet het ongeboren kind tot 12 weken
- erectie
- penis is stijf doordat de zwellichamen zich met bloed vullen
- foetus
- zo heet het ongeboren kind vanaf 12 weken; alle organen zijn dan gevormd
- follikels
- blaasje om een onrijpe eicel in de eierstok
- geestelijke ontwikkeling
- groei en verandering van de geest in denken en doen, tijdens de verschillende levensfasen
- geslachtscellen
- zie voortplantingscellen
- geslachtelijke voortplanting
- voortplanting, waarbij de kernen van twee voortplantingscellen samensmelten. De bevruchte eicel groeit uit tot een nieuw organisme
- geslachtshormonen
- hormonen uit de zaadballen (testosteron) en de eierstokken (oestrogenen); regelen de secundaire geslachtskenmerken
- geslachtskenmerken
- kenmerken die het verschil tussen jongens en meisjes laten zien
- geslachtsorganen
- organen bij mannen en vrouwen die voor de voortplanting dienen
- groei
- groter worden, omdat je lichaam meer cellen maakt
- groeihormoon
- hormoon uit de hypofyse, dat de lengtegroei regelt
- helmdraad
- onderste deel van de meeldraad
- helmknop
- bovenste deel van een meeldraad; hierin worden de stuifmeelkorrels gemaakt
- heteroseksueel
- seksuele aantrekking tot iemand van het andere geslacht
- homoseksueel
- seksuele aantrekking tot iemand van hetzelfde geslacht
- hormoonklieren
- organen die hormonen (regelstoffen) maken en afgeven aan het bloed
- houtachtige planten
- bomen en struiken; ze zijn meerjarig
- hypofyse
- hormoonklier onder aan de hersenen; één van de hormonen regelt de werking van de eierstokken en zaadballen
- incest
- seks hebben met een kind dat een familielid is
- indaling
- de baby komt dan met het hoofdje naar beneden in het bekken van de vrouw te liggen
- innesteling
- het vasthechten in het baarmoederslijmvlies van het bolletje cellen dat na de bevruchting is ontstaan
- insectenbloemen
- bloemen die door insecten worden bestoven; zijn opvallend door hun kleur en geur
- keizersnee
- operatie waarbij een baby uit de baarmoeder wordt gehaald als een normale bevalling niet mogelijk is
- kelkbladeren
- bladeren die de bloem beschermen als deze nog in de knop zit
- kiem
- het jonge plantje dat in het zaad zit
- klisters
- grote knop in een bol, waaruit een nieuwe plant groeit
- knollen
- groeien aan ondergrondse uitlopers van de stengel, bijvoorbeeld de aardappel
- kroonbladeren
- bloembladeren; vaak gekleurd, om insecten te lokken
- kruisen
- stuifmeel van de ene plant op de stempel van een andere plant brengen
- levenscyclus
- cyclus van de verschillende fasen in het leven van een organisme
- levensfasen
- de acht perioden van een mensenleven: baby, peuter, kleuter, (schoolgaand) kind, puber, jongvolwassene (adolescent), volwassene en oudere
- lichamelijke ontwikkeling
- verandering van het lichaam in uiterlijk en wat je kunt tijdens de levensfasen
- meeldraden
- hierin ontstaan de mannelijke voortplantingscellen, bestaan uit helmknop en helmdraad
- menstruatie
- maandelijkse bloeding, waarbij het verdikte baarmoederslijmvlies via de vagina het lichaam verlaat
- menstruatiecyclus
- cyclus van vier weken bij vrouwen: eicel rijpt, baarmoederslijmvlies wordt dikker, ovulatie en menstruatie
- miskraam
- er gaat iets mis tijdens de zwangerschap waardoor het embryo sterft en wordt afgestoten
- moederkoek
- zie placenta
- nageboorte
- uitdrijving van de placenta, vruchtvliezen en de resten van de navelstreng door weeën
- navelstreng
- verbinding van het embryo / de foetus met de placenta; bevat twee navelstrengslagaders en één navelstrengader
- navelstrengader
- ader in de navelstreng waardoor stoffen van de moeder naar het kind gaan
- navelstrengslagader
- twee slagaders in de navelstreng waardoor afvalstoffen van het kind naar de moeder gaan
- nectar
- zoete stof die in de nectarkliertjes van een bloem gemaakt wordt; lokt insecten
- oestrogeen
- vrouwelijk geslachtshormoon; regelt het ontstaan van secundaire geslachtskenmerken en speelt een rol bij de menstruatiecyclus
- ongeslachtelijke voortplanting
- voortplanting zonder bevruchting; uit een deel van de ouderplant groeien nieuwe plantjes
- ontkiemen
- het groeien van een nieuw plantje uit een zaadje
- ontsluiting
- eerste fase van de bevalling; opengaan van de baarmoedermond door weeën
- ontwikkeling
- verandering, bijvoorbeeld het ontstaan van alle organen bij het embryo, of de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling in de puberteit
- overblijvende planten
- ontkiemen in het voorjaar, bloeien in de zomer, vormen zaden in de herfst en in de winter sterven alleen de bovengrondse plantendelen af; ze lopen elk voorjaar weer uit
- ovulatie
- eisprong; het vrijkomen van een eicel uit de follikel in de eierstok. De eicel komt dan in de eileider terecht
- pedofilie
- een volwassene heeft seksuele gevoelens voor kinderen
- persweeën
- krachtige weeën waarbij de spieren in de baarmoederwand de baby door de vagina naar buiten duwen
- pessarium
- kunststofhoesje dat op de baarmoedermond geplaatst wordt
- pil
- voorbehoedmiddel dat hormonen bevat; voorkomt een ovulatie
- placenta
- orgaan waarmee embryo/foetus en moeder met elkaar verbonden zijn; via de placenta krijgt het embryo alle stoffen die het nodig heeft en raakt het de afvalstoffen kwijt
- prenataal onderzoek
- onderzoek aan een ongeboren kind
- primaire geslachtskenmerken
- kenmerken die vanaf de geboorte aanwezig zijn: bij de jongens de balzak en de penis, bij de meisjes de schaamlippen
- prostaat
- een voortplantingsklier die zaadvocht maakt; dat is een onderdeel van sperma
- rokken
- bladeren van een bol waarin reservevoedsel zit opgeslagen
- secundaire geslachtskenmerken
- verschillen tussen jongens en meisjes die ontstaan tijdens de puberteit, bijvoorbeeld borsten, baardgroei en schaamhaar
- seksueel grensoverschrijdend gedrag
- seksueel getinte opmerkingen, gebaren of seksuele handelingen die een ander niet wil
- selecteren
- de kweker neemt de meest geschikte planten
- soa
- seksueel overdraagbare aandoening; besmettelijke ziekten die worden doorgegeven tijdens seksueel contact
- sperma
- het mengsel van zaadcellen, vocht uit de zaadblaasjes en vocht uit de prostaat
- spiraaltje
- voorbehoedmiddel dat in de baarmoeder wordt aangebracht; voorkomt innesteling