Neue Kontakte - Deutschbuch A - 3 havo -GESUNDHEIT - Wortschatz
Woorden in deze lijst (61)
Origineel
- de arm
- der Arm
- de buik
- der Bauch
- de arts/de dokter
- der Arzt
- het lichaam
- der Körper
- de mond
- der Mund
- het ongeluk
- der Unfall
- de rug
- der Rücken
- de spierpijn
- der Muskelkater
- de vinger
- der Finger
- de voet
- der Fuß
- de apotheek
- die Apotheke
- de hand
- die Hand
- de gezondheid
- die Gesundheit
- de griep
- die Grippe
- de neus
- die Nase
- de verkoudheid
- die Erkältung
- de ziekte
- die Krankheit
- het been
- das Bein
- het gezicht
- das Gesicht
- de koorts
- das Fieber
- het medicijn
- das Medikament
- het oor
- das Ohr
- het ziekenhuis
- das Krankenhaus
- de kiespijn
- die Zahnschmerzen
- de keelpijn
- die Halsschmerzen
- de pijn
- die Schmerzen
- gewond raken
- sich verletzen
- naar de dokter gaan
- zum Arzt gehen
- overgeven
- sich übergeben
- pijn doen
- wehtun
- slapen
- schlafen
- blij
- froh
- duizelig
- schwindlig
- erg
- schlimm
- gewond
- verletzt
- gezond
- gesund
- moe
- müde
- nogal/tamelijk
- ziemlich
- regelmatig
- regelmäßig
- sinds
- seit
- vanavond
- heute Abend
- vanmiddag
- heute Nachmittag
- verkouden
- erkältet
- weer
- wieder
- zenuwachtig
- nervös
- ziek
- krank
- de tand
- der Zahn
- het oog
- das Auge
- bezoeken
- besuchen
- doen
- machen
- fietsen
- Rad fahren
- helpen
- helfen
- kunnen
- können
- lopen
- laufen
- nodig hebben
- brauchen
- schrijven
- schreiben
- wensen
- wünschen
- gisteren
- gestern
- heet
- heiß
- helaas
- leider
- vorige week
- vorige Woche
