Nectar - 1 vmbo-t/havo - Hoofdstuk 2 - Bewegen
Woorden in deze lijst (71)
Origineel
- afvalstoffen
- stoffen die ontstaan in een werkende spier
- armbuigspier
- biceps; spier waardoor je arm buigt
- armstrekkspier
- triceps; spier waardoor je arm strekt
- beencellen
- cellen die het beenweefsel vormen; ze groeien in ringen
- beenderstelsel
- skelet; alle botten in je lichaam, die samen je lichaam stevigheid geven
- beenmerg
- zit in het midden van lange botten; bevat vet
- been
- bestaat uit beencellen die een stevige stof maken met veel kalk en weinig lijmstof
- bekken
- deel van het skelet dat onder andere bestaat uit de twee heupbeenderen en het heiligbeen
- beschermende middelen
- voorkomen blessures, bijvoorbeeld een helm of kniebeschermers
- blessure
- beschadiging aan een bot, spier of gewricht
- borstkas
- borstbeen, ribben en borstwervels; beschermt het hart en de longen
- bot
- zie been
- botbreuk
- blessure aan een bot; een breuk in een bot
- buigspieren
- spieren waarmee je een lichaamsdeel buigt
- cooling-down
- oefeningen na afloop van een sporttraining of sportwedstrijd, waardoor afvalstoffen uit spieren worden afgevoerd
- dubbele S-vorm
- speciale vorm van de wervelkolom, die de wervelkolom veerkrachtig maakt
- gewricht
- meest beweeglijke verbinding tussen botten
- gewrichtsbanden
- banden die een gewricht extra verstevigen; zo blijven de botten in het gewricht bij elkaar
- gewrichtskapsel
- taai vlies dat om een gewricht ligt; het beschermt de botten en houdt ze bij elkaar; het maakt gewrichtssmeer
- gewrichtsknobbel
- deel van een gewricht dat in de gewrichtskom past
- gewrichtskom
- deel van een gewricht waar de gewrichtsknobbel in past
- gewrichtssmeer
- laagje smeer dat het gewricht soepel laat bewegen; wordt gemaakt door het gewrichtskapsel
- groeischijf
- kraakbeencellen in de uiteinden van botten; hierdoor kan het bot groeien
- hart
- grote holle spier die het bloed door je bloedvaten pompt
- intapen
- omwikkelen van gewrichten met linnen plakband waardoor je gewrichtsblessures voorkomt
- kalk
- harde stof in botten; maakt botten stevig
- kogelgewricht
- meest beweeglijke gewricht, met een ronde knobbel; kan alle kanten op bewegen, bijvoorbeeld het schoudergewricht
- kraakbeen
- bestaat bijna helemaal uit lijmstof en is daardoor erg buigzaam; kan botten met elkaar verbinden, zoals ribben en borstbeen. Een laagje kraakbeen op de gewrichtsknobbel en gewrichtskom voorkomt slijtage
- kraakbeencellen
- cellen in het kraakbeen; liggen in groepjes
- kraakbeenschijven
- schijven van kraakbeen tussen de wervels in de wervelkolom; maken de wervelkolom veerkrachtig
- kringspieren
- ringvormige spieren die, als ze samentrekken, een opening vernauwen
- ledematen
- armen en benen
- lengtespieren
- spieren die bijvoorbeeld een stukje darm korter maken als ze samentrekken
- lichaamshouding
- manier waarop je zit, staat en beweegt; bij een goede lichaamshouding houd je je rug recht
- lijmstof
- stof die zorgt voor de buigzaamheid van botten
- meniscus
- stukje kraakbeen in het kniegewricht; door de meniscussen passen de uiteinden van het dijbeen en het scheenbeen beter op elkaar
- naadverbinding
- onbeweeglijke beenverbinding; botten zitten met naden aan elkaar vast, zoals de botten van je schedel
- ontwrichting
- blessure aan een gewricht; de gewrichtsknobbel is uit de kom geschoten
- onwillekeurige spieren
- spieren die ‘vanzelf’ werken, zoals je hartspier en de spieren in je darmen; ze staan niet onder invloed van je wil
- overbelasting
- te zwaar gebruiken van spieren en gewrichten; hierdoor kunnen blessures ontstaan
- pezen
- taaie banden waarmee de spieren aan de botten vastzitten
- rolgewricht
- gewricht waarin twee botten om elkaar heen rollen; het spaakbeen rolt om de ellepijp
- scharniergewricht
- gewricht dat maar in één richting heen en weer kan bewegen, bijvoorbeeld het kniegewricht
- schedel
- de botten in je hoofd
- skelet
- alle botten samen; de functies zijn: stevigheid en vorm geven, kwetsbare organen beschermen en beweging mogelijk maken
- spierbundel
- groepje spiervezels
- spierkneuzing
- blessure aan een spier; door een botsing zijn er spiervezels en bloedvaatjes in een spier stukgegaan
- spierkramp
- blessure aan een spier; spier trekt plotseling krachtig samen
- spierpijn
- pijn doordat er veel afvalstoffen in een spier zijn achtergebleven
- spierscheuring
- blessure aan een spier; er zit een scheurtje in de vliezen binnenin een spier
- spiervezel
- bestaat uit spiercellen; hieruit is een spier opgebouwd; als spiervezels samentrekken, trekt de spier samen
- strekkspieren
- spieren waarmee je een lichaamsdeel strekt
- verbening
- veranderen van kraakbeen in been
- vergroeid
- onbeweeglijke beenverbinding; de botten zitten als één geheel aan elkaar, zoals het heiligbeen
- verstuiking
- blessure aan een gewricht; de gewrichtsbanden en/of het gewrichtskapsel zijn te veel uitgerekt of ingescheurd
- verzwikking
- zie verstuiking
- voetbalknie
- gescheurde meniscus; ontstaat meestal door het maken van een draaibeweging terwijl de voet vast staat
- warming-up
- oefeningen waarbij de spieren worden voorbereid op een sportprestatie; de spieren raken goed doorbloed
- wervel
- bot dat onderdeel is van de wervelkolom
- wervelgat
- het gat in een wervel; hierin zit het ruggenmerg
- wervelkolom
- geheel van wervels en kraakbeenschijven; het heeft een dubbele S-vorm
- wervellichaam
- het stevige deel van een wervel
- willekeurige spieren
- spieren die onder invloed van je wil staan, zoals je skeletspieren
- zetten
- bij een botbreuk duwt een arts de botstukken precies tegen elkaar, daarna komt er gips om de botten
- zweepslag
- plotselinge spierscheuring, bijvoorbeeld in de kuitspier
- bouwplan
- dieren met hetzelfde bouwplan hebben dezelfde botten, maar de vorm van de botten is verschillend
- grote borstspier
- spier die zorgt voor de neerslag van de vleugel
- kam
- uitsteeksel op het borstbeen bij vogels; hierop zitten de vliegspieren vast
- kleine borstspier
- spier die zorgt voor de opslag van de vleugel
- leefwijze
- manier waarop een dier leeft, bijvoorbeeld in het water of onder de grond; of het dier zwemt, vliegt, kruipt of loopt
- stroomlijn
- torpedomodel van het lichaam, waardoor een vis makkelijk door het water zwemt; ook pinguïns en walvissen hebben een gestroomlijnd lichaam