Na klar! 4 VMBO-BK - Bayern - Lektion 2 Hör und sieh mal - Redemittel

Woorden in deze lijst (12)

Origineel

Wie moet bij jullie de vloer dweilen?: Wer muss bei euch den Boden wischen?
Mijn vader doet dat altijd.: Mein Vater macht das immer.
Wat doe jij in het huishouden?: Was machst du im Haushalt?
Ik ruim vaak de vaatwasser in.: Ich räume oft die Spülmaschine ein.
Ik maai soms het gras.: Ich mähe manchmal den Rasen.
Wat doen je broers/zussen in het huishouden?: Was machen deine Geschwister im Haushalt?
Mijn broer moet elke maand de ramen wassen.: Mein Bruder muss jeden Monat die Fenster putzen.
Mijn zus helpt bij het koken en vegen.: Meine Schwester hilft beim Kochen und Fegen.
Welk werk in het huishouden bevalt je niet?: Welche Arbeit im Haushalt gefällt dir nicht?
Ik vind afdrogen vreselijk.: Ich finde Abtrocknen schrecklich.
Welk werk in het huishouden vind je leuk?: Welche Arbeit im Haushalt magst du?
Ik dek graag de tafel.: Ich decke gern den Tisch.