ZugSpitze - 4 HAVO - Fertigkeiten - Sprechen - Vokabelliste 2
Woorden in deze lijst (36)
Origineel
- op dertig juni
- am dreißigsten Juni
- op drie juli
- am dritten Juli
- op acht augustus
- am achten August
- op de snelweg
- auf der Autobahn
- het verblijf
- der Aufenthalt
- bij de directie
- bei der Direktion
- klagen
- sich beschweren
- Ik heb geklaagd.
- Ich habe mich beschwert.
- boeken
- buchen
- de buschauffeur
- der Busfahrer/die Busfahrer
- de chaos
- das Chaos
- de tweepersoonskamer
- das Doppelzimmer/die Doppelzimmer
- de eenpersoonskamer
- das Einzelzimmer/die Einzelzimmer
- Er waren een paar problemen.
- Es gab ein paar Probleme.
- Er was niemand.
- Es war niemand da.
- vliegen
- fliegen – fliegt – geflogen
- met het vliegtuig
- mit dem Flugzeug
- de gast
- der Gast/die Gäste
- naar Italië
- nach Italien
- de kilometer
- der Kilometer/die Kilometer
- vertrekken
- losfahren – fährt los – losgefahren
- gebeuren
- passieren
- reserveren
- reservieren
- de reservering
- die Reservierung/die Reservierungen
- helemaal niet schoon
- gar nicht sauber
- heel vies/vuil
- ganz/sehr schmutzig
- erg vroeg
- sehr früh
- We hebben veel plezier gehad.
- Wir haben viel Spaß gehabt.
- Mountainbiken is leuk.
- Mountainbiken macht Spaß.
- de file/de files
- der Stau/die Staus
- een uur vertraging
- eine Stunde Verspätung
- staken
- streiken
- het ongeluk
- der Unfall/die Unfälle
- het weer
- das Wetter
- te laat
- zu spät
- te duur
- zu teuer
