Ak Woordenlijst H2

1
Woorden in deze lijst (68)
Origineel
- Aanslibbingskust
- Kust waarbij de afzetting van materiaal overheerst.
- Aardkorst
- Dunne laag gesteente om de aarde, met een dikte van gemiddeld 8 km onder oceanen en 35 km onder continenten.
- Afbraakkust
- Kust waarbij het wegslaan van materiaal overheerst.
- Atmosfeer
- De lucht om ons heen.
- Benedenloop
- Het laatste stuk van een rivier, dicht bij de zee.
- Biosfeer
- Het leven op aarde: planten, dieren en mensen.
- Bovenloop
- Het eerste stuk van een rivier, dicht bij de bron.
- Branding
- De breking van gloven in ondiep water(aan de kust).
- Breuk
- Barst of scheur in de aardkorst.
- Chemische verwering
- Verwering waarbij de samenstelling van het gesteente verandert.
- Debiet
- De hoeveelheid water die op een bepaald punt door de rivier stroomt in m³ per seconde.
- Delta
- Gebied vlak voor de monding, waar de rivier zich vertakt in veel rivierlopen.
- Eindmorene
- Verpulverd materiaal dat een gletsjer voor zich uit heeft geschoven en dat na het afsmelten van de gletsjer is blijven liggen.
- Endogene kracht
- Kracht die de aardkorst van binnenuit verandert.
- Erosie
- Het uitschuren en afschuren van hard gesteente door met verweringsmateriaal geladen water, ijs of wind.
- Exogene kracht
- Kracht die de aardkorst van buitenaf verandert.
- Firn
- Korrelige, overjarige en ijsachtige sneeuw.
- Firnbekken
- Verzamelbekken van overjarige sneeuw, hoog in de bergen.
- Gemengde rivier
- Rivier die behalve regenwater ook smeltwater van gletsjers afvoert.
- Geofactor
- Factor die de vorming van het landschap mede beplaalt
- Glaciaal
- Koude periode waarin de gemiddeldentemperstuur op aarde een paar graden daalt en waarin zich op het land uitgestrekte ijkappen vormen. Heet ook ijstijd.
- Gletsjer
- Enorme ijsmassa die langzaam naar beneden schuift.
- Gletsjerpoort
- De plek waar het smeltwater van een gletsjer uit de gletsjer stroomt.
- Gletsjerrivier
- Rivier die smeltwater van een gletsjer afvoert.
- Gletsjertunnel
- Tunnel die onder een geltsjer ontstaat als zich daar veel smeltwater verzamelt.
- Golf
- Rimpel in het water die meestsl wordt veroorzaakt door de wind die over het wateroppervlak waait.
- Grondmorene
- Sediment dat onder het ijs ligt en dat achterblijft als de gletsjer smelt.
- Heuvelland
- Gebied met een hoogteligging tussen de 200 tot 500m.
- Hoefijzermeer
- Meer dat is gevormd door de afsnijding van een meander van een rivier.
- Hooggebergte
- Gebied met bergen die hoger zijn dan 1.500m.
- Horst
- Een langs een breukvlak liggend deel van het aardoppervlak dat minder naar benden is gezakt dan de slenk.
- Hydrosfeer
- Het water op aarde.
- Ijstijd
- Koude periode waarin de gemiddeldentemperstuur op aarde een paar graden daalt en waarin zich op het land uitgestrekte ijkappen vormen. Heet ook glaciaal.
- Interglaciaal
- Warme periode tussen twee ijstijden (glacailen) in.
- Jong gebergte
- Gebergte dat 'pas' enkele tientallen miljoenen jaar oud is.
- Klifkust
- Steile kust die is ontstaan doordat de kracht van de zee de onderkant heeft afgebrookeld en afgekalfd.
- Kustduin
- Heuvel die langs de kustlijn is ontstaan doordat de wind zand op een hoop heeft geblazen.
- Laagland
- Gebied met een hoogteligging lager dan 200m.
- Landschapkringloop
- Het proces van verwering en erosie waardoor een landschap telkens van uiterlijk verandert.
- Lengteprofiel
- Doorsnede van een rivier van bron tot monding.
- Meander
- Natuurlijke bocht in een rivier.
- Mechanische verwering
- Het uiteenvallen van het gesteente waarbij de samenstelling van het gesteente niet verandert.
- Middelgebergte
- Gebied waar de meeste bergtoppen tussen de 500 en 1.500m hoog zijn.
- Middenloop
- Deel van de rivier tussen de boven- en de benedenloop in.
- Neerslag
- Water in vaste of vloeibare vorm uit de dampkring (atmosfeer) op aarde neerkomt.
- Oud gebergte
- Gebergte dat enkele honderen miljoenen jaren oud is.
- Plaat
- Stuk van de aardkorst. Heet ook schol.
- Plooiingsgebergte
- Gebergte dat is ontstaan doot plooiing van stukken van de aardkorst.
- Regiem
- Schommelingen in de waterafvoer van een rivier in de loop van een jaar.
- Reliëf
- Hoogteverschillen in het landschap.
- Rivier
- Een natuurlijke waterloop die water afvoert uit een gebied.
- Schol
- Stuk van de aardkorst. Heet ook plaat.
- Sediment
- Meegevoerde zand- en kleideeltjes die bezinken. Heet ook afzettingsmateriaal.
- Afzettingsmateriaal.
- Meegevoerde zand- en kleideeltjes die bezinken. Heet ook sediment.
- Sedimentatie
- Afzetting van materiaal dat is meegenomen door water, wind of ijs.
- Sedimentgesteente
- Gesteente dat is ontstaan uit materiaal dat is aangevoerd door ijs, water of wind.
- Slenk
- Een langs een breukvlak omlaag gezakt deel van de aardkorst.
- Strandwal
- Zandbank die door de branding is opgeworpen en boven zeenivau ligt.
- Stroomgebied
- Het gebied dat afwatert op de hoofdrivier van een stroomstelsel.
- Stroomstelsel
- Rivier met alle zijrivieren en vertakkingen die deel uitmaken van hetzelfde stroomgebied
- U-dal
- Dal dat de vrom ven een U heeft en is ontstaan door de uitschurende werking van een gletsjer.
- V-dal
- Dal dat de vrom van een V heeft en is ontstaan door de uitschurende werking van een rivier.
- Verhang
- Het verval per kilometer
- Verval
- Hoogteverschil tussen twee plaatsen aan de rivier.
- Verwering
- Het uiteenvallen van gesteente onder invloed van weer en plantengroei.
- Verweingsmatiaal
- Puin dat ontstaat bij verweing.
- Waterscheiding
- Grens tussen twee stroomgebieden.
- Zijmorene
- Gletsjerpuin aan de zijkant van een gletsjer.