3 begrippen | Klimaat en landschapszones

3 begrippen | Klimaat en landschapszones

Woorden in deze lijst (62)

albedo
De mate waarin een oppervlak zone-energie weerkaatst, uitgedrukt in een percentage.
aride zone
Zone met droge klimaten.
atmosfeer
Het geheel aan gasvormige stoffen die het vaste en vloeibare deel van de aardkorst omringen.
atmosferische circulatie
De verplaatsing van lucht in de atmosfeer (grote windsystemen).
bodem
De voor de plantengroei belangrijke bovenste laag van de aardkorst (in Nederland tot ongeveer 1,20 m diepte).
bodemerosie
Het door erosie verdwijnen van het voor planten belangrijke deel van de bodem.
boreale zone
Overgangsgebied tussen de gematigde en de boreale zone op de continenten, dus op het noordelijk halfrond.
corioliseffect
De afwijking van de windrichting die ontstaat door de draaiing van de aarde.
dierenwereld
Al het dierlijke leven op aarde, zoals bacteriën, plankton, ongewervelde dieren, vogels, reptielen, amfibieën en zoogdieren.
drainage
Verlaging van de grondwatertand door het aanleggen van greppels en afvoerbuizen in de grond.
duurzaam landgebruik
Natuurlijke hulpbronnen zodanig gebruiken dat men tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie, zonder die van de toekomstige generaties gevaar te laten lopen.
energiebalans
De optelsom van de kortgolvige straling (zonlicht) op aarde, naar het heel teruggekaatste straling en de langgolvige uitstraling (warmte) van de aarde.
front
Grensvlak tussen relatief warme en relatief koude lucht.
frontaleregen
Neerslag die ontstaat bij een front, als relatief warme lucht over relatief koude lucht opstijgt.
gematigde zone
Gebied tussen de subtropische en de boreale zone (tussen de 30 en de 55°N.B. en Z.B.).
geofactoren
Factoren die invloed hebben op hoe onderdelen relaties landschapszones vormen.
hogeluchtrukgebied
Gebied met een hogere luchtdruk aan het aardoppervlak dan in de omgeving.
intertropische convergentiezone (ITCZ)
Zone met lage luchtdruk op en nabij de evenaar.
irrigatie
Het kunstmatig nat houden van landbouwgronden.
klimaat
De gemiddelde toestand van het weer over een lange periode (30 jaar) en voor een groot gebied.
klimaatgebieden
Grote gebieden op aarde met kenmerkende eigenschappen van temperatuur, neerslag en vegetatie.
klimaatverandering
De verandering van lange termijn van de temperatuur, de neerslag en de wind op aarde.
klimaat volgens Köppen
Systeem waarmee de wereldklimaten worden beschreven, waarbij de klimaatgrenzen zo liggen dat ze ongeveer samenvallen met de belangrijkste vegetatiezones.
koolstofdioxide
Kleur- en reukloos gas (CO₂).
koude zeestroom
Relatief koude waterstroming in oceanen en zeeën.
lageluchtdrukgebied
Gebied met een lagere luchtdruk aan het aardoppervlak dan in de omgeving.
landdegradatie
De achteruitgang van de kwaliteit van de bodem en het landschap door overbeweiding.
landschapszone
Gebied met karakteristieke kenmerken.
lucht
De gassen in de atmosfeer.
luchtdruk
De kracht die het gewicht van een kolom lucht op een oppervlak uitoefent.
maximum
Zie hogedrukgebied.
mens
De mensheid heeft met haar handelen invloed op de aarde en landschappen.
minimum
Zie laagdrukgebied.
moesson
Land- of zeewind die half jaar (ongeveer 180°) van richting verandert.
mondiaal windsyteem
De verplaatsing van lucht in de atmosfeer (grote windsystemen).
natuurlijk broeikaseffect
Het vasthouden van warmte door broeikasgassen (zoals methaan, waterdamp en koolstofdioxide) in de atmosfeer, zonder invloed van de mens.
oceanische circulatie
De verplaatsing van water in de oceanen (onder zeestromen).
ontbossing
Het kappen van bossen door de mens.
overbeweiding
Meer vee houden dan de natuurlijke vegetatie kan verdragen.
ozonlaag
Zone in de stratosfeer op 15 tot 30 km hoogte waar ozon wordt gevormd onder invloed van de voor het leven schadelijke uv-straling van de zon.
passaat
Relatief droge wind die het hele jaar uit oostelijke richting naar de subtropische hogedrukgebieden naar de evenaar waait.
permafrost
Permanent bevroren ondergrond, soms wel tot op 1 km diepte.
plantenwereld
Al het plantaardige leven op aarde, zoals mossen, grassen, bloeiende planten, struiken en bomen.
polaire zone
Gebied tussen de poolcirkel en de polen.
relief
Hoogteverschillen in het landschap.
stijgingsregen
Neerslag die ontstaat door een (sterke) opwarming van het aardoppervlak en de lucht daarboven, vooral rond de evenaar.
straalingsbalans
Zie energiebalans.
stuwingsregen
Neerslag die ontstaat als lucht bij een berg gedwongen wordt om op te stijgen.
subtropische zone
Gordel tussen de tropen en de gematigde breedte (tussen de 20 en 30° N.B. en Z.B.).
tropisch minimum
Zone met lage luchtdruk op en nabij de evenaar.
tropische zone
Gebied tussen 10° N.B. en Z.B.
troposfeer
De onderste laag van de atmosfeer, die ongeveer 15 km dik is en waarin zich de meeste gasmoleculen bevinden en waar het weer zich afspeelt.
versnelde bodemerosie
Verlies van de voor planten belangrijke verweervingslaag door menselijke activiteiten.
versterkt broeikaseffect
De toename van het natuurlijke broeikaseffect door de uitstoot van CO₂ en andere broeikasgassen door de mens.
verwoestijning
Uitbreiding van de woestijnen, veroorzaakt door verkeerde toepassing van landbouw, soms gecombineerd met klimaatvariaties.
verzilting
Toename van het zoutgehalte van de bodem of het grond- of oppervlaktewater.
warme zeestroom
Relatief warme waterstroming in oceanen en zeeën.
water
Het water op aarde (oppervlakte- en grondwater, ijs).
wet van Buys Ballot
Lucht beweegt van een hogeluchtdrukgebied naar een lageluchtdrukgebied. Als je de wind in je rug hebt heeft de wind op het noordelijke halfrond een afwijking naar rechts en op het zuidelijke halfrond naar links.
wind
Verplaatsing van lucht aan het aardoppervlak van een gebied met hoge luchtdruk naar een gebied met lage luchtdruk.
zee-ijs
Bevroren zeewater.
zeespiegelstijging
Toename van de hoogte van het zeespiegelniveau.
Hoi Gast!