Na klar! 4 VMBO-GT - Rheinland-Pfalz - Lektion 2 Sieh und hör mal - Redemittel

Na klar! 4 VMBO-GT - Rheinland-Pfalz - Lektion 2 Sieh und hör mal - Redemittel

Woorden in deze lijst (31)

Waar ben je in de vakantie geweest?
Wo bist du in den Ferien gewesen?
Ik ben in Duitsland geweest.
Ich bin in Deutschland gewesen.
Ik ben in Zwitserland geweest.
Ich bin in der Schweiz gewesen.
Ik ben in Italië geweest.
Ich bin in Italien gewesen.
Ik ben in Turkije geweest.
Ich bin in der Türkei gewesen.
Met wie ben je daar geweest?
Mit wem bist du dort gewesen?
Ik ben daar met mijn ouders geweest.
Ich bin dort mit meinen Eltern gewesen.
Ik ben daar met mijn zus geweest.
Ich bin dort mit meiner Schwester gewesen.
Ik ben daar met mijn broer geweest.
Ich bin dort mit meinem Bruder gewesen.
Ik ben daar met mijn oom en tante geweest.
Ich bin dort mit meinem Onkel und meiner Tante gewesen.
Zijn jullie met de auto gegaan?
Seid ihr mit dem Auto gefahren?
Nee, we zijn met de trein gegaan.
Nein, wir sind mit dem Zug gefahren.
Nee, we zijn met een camper gegaan.
Nein, wir sind mit einem Wohnmobil gefahren.
Nee, we zijn met een bus gegaan.
Nein, wir sind mit einem Bus gefahren.
Nee, we zijn met het vliegtuig gegaan.
Nein, wir sind mit dem Flugzeug geflogen.
Waar hebben jullie overnacht?
Wo habt ihr übernachtet?
We hebben op een camping overnacht.
Wir haben auf einem Campingplatz übernachtet.
We hebben in een vakantiehuisje overnacht.
Wir haben in einer Ferienwohnung übernachtet.
We hebben in een hotel overnacht.
Wir haben in einem Hotel übernachtet.
We hebben in een jeugdherberg overnacht.
Wir haben in einer Jugendherberge übernachtet.
Hoelang ben je daar gebleven?
Wie lange bist du dort geblieben?
We zijn daar een week gebleven.
Wir sind dort eine Woche geblieben.
We zijn daar twee weken gebleven.
Wir sind dort zwei Wochen geblieben.
We zijn daar een maand gebleven.
Wir sind dort einen Monat geblieben.
We zijn daar tien dagen gebleven.
Wir sind dort zehn Tage geblieben.
Wat vond je het leukst aan je vakantie?
Was hat dir an deinem Urlaub am besten gefallen?
We hebben elke dag gezwommen.
Wir sind jeden Tag geschwommen.
Ik heb veel nieuwe vrienden ontmoet.
Ich habe viele neue Freunde kennengelernt.
Is er nog iets bijzonders gebeurd?
Ist noch etwas Besonderes passiert?
Ja, ik heb mijn paspoort in de trein laten liggen!
Ja, ich habe meinen Reisepass im Zug liegen lassen!
Ja, mijn mobieltje is gestolen.
Ja, mein Handy ist gestohlen worden.
Hoi Gast!