Hoofdstuk 3 zinnen C en G

Hoofdstuk 3 zinnen C en G

Yara
2

Woorden in deze lijst (17)

Gaan we dit weekend naar de stad?
On va en ville, ce weekend?
Ja, ik wil een spijkerbroek kopen.
Oui, je veux acheter un jean.
Hoe vind je deze spijkerbroek?
Comment tu trouves ce jean?
Hij is mooi.
Il est beau
Niet slecht/leuk.
Pas mal.
Hoeveel kost het?
Il coute combien?
Dertig euro.
Trente euros.
Welke maat heb je?
Tu fais quelle taille?
M.
Du M.
Wat wil je kopen?
Qu'est-ce que tu veux acheter?
Ik wil een cadeau voor Lucas kopen.
Je veux acheter un cadeau pour Lucas.
Waar houdt hij van?
Qu'est-ce qu'il aime?
Hij houdt van sport en games.
Il aime le sport et les jeux vidéos.
Wat vind hij leuk om te dragen?
Qu'est-ce qu'il aime porter?
Hij draagt graag een spijkerbroek, sportschoenen en een pet.
Il aime porter un jean, des baskets et une casquette.
Gaan we naar de kledingwinkel?
On va au magasin in de vêtements?
Oke. Laten we gaan!
D'accord. On y va!
Hoi Gast!