Engels Unit 1 woordjes
6keer geoefend
Woorden in deze lijst (129)
Origineel
- broad
- breed
- full
- vol
- to go grey
- grijs worden
- grumpy
- knorrig
- in your twenties/
thirties/ forties - in de twintig/
dertig/ veertig - to look scruffy
- er onverzorgd uitzien
- to lose your hair
- kaal worden
- middle-aged
- middelbare leeftijd
- petite
- klein en tenger
- pointy
- spits
- to remind of
- doen denken aan
- senior citizen
- gepensioneerde
- smartly-dressed
- netjes gekleed
- stocky
- gezet
- tanned
- gebruind
- twenty-something
- ergens in de twintig
- atletic
- atletisch
- beard
- baard
- elderly
- bejaarde
- glamorous
- betoverend mooi
- depressed
- depressief
- to wear
- dragen
- to look smart
- er netjes uitzien
- to be into
- geïntresseerd zijn in
- youthful
- jeugdig
- short
- klein
- tall
- lang
- sweet
- lief
- fashionable
- modieus
- bangs (US) fringe (UK)
- pony
- cute
- schattig
- slim
- slank
- tattoo
- tatoeage
- to be full (up)
- vol zitten
- bland
- flauw
- cabbage
- kool
- to devour
- verslinden
- disgusting
- walgelijk
- flavour (UK) flavor (US)
- smaak
- to have a table
- een tafel vrijhebben
- napkin
- servet
- on the house
- gratis
- pork
- varkensvlees
- reservation
- reservering
- treat
- traktatie
- tip
- fooi
- pastry
- gebakje
- savoury (UK) savory (US)
- hartig
- ingredient
- ingrediënt
- crunchy
- knapperig
- spring onion
- lente ui
- pancake
- pannekoek
- pepper (UK) bell pepper (US)
- paprika
- to try
- proberen
- rice
- rijst
- sauce
- saus
- tasty
- smakelijk
- bacon
- spek
- tomato
- tomaat
- fresh
- vers
- sausage
- worst
- sweet
- zoet
- sour
- zuur
- area
- gebied
- border
- grens
- capital
- hoofdstad
- cave
- grot
- to erupt
- uitbarsten
- to head to
- naar...toe gaan
- plain
- vlakte
- populated
- bevolkt
- rock
- rots
- sand dune
- duin
- slope
- helling
- spring
- bron
- summit
- hoogste punt
- surroundings
- omgeving
- to survive
- overleven
- trail
- pad
- mountain
- berg
- valley
- dal
- Pacific Ocean
- Grote/
Stille Oceaan - hill
- heuvel
- to camp
- kamperen
- to climp
- klimmen
- coast
- kust
- lake
- meer
- north
- noorden
- east
- oosten
- to drive
- rijden
- river
- rivier
- volcano
- vulkaan
- waterfall
- waterval
- road
- weg
- west
- westen
- desert
- woestijn
- south
- zuiden
- acquaintance
- kennis
- to be seeing someone
- uitgaan met, daten
- to cheat on (someone)
- (iemand) bedriegen
- to fall for (someone)
- verliefd worden op (iemand)
- to get along (with)
- overweg kunnen (met)
- to gossip
- roddelen
- to have a crush on someone
- een oogje hebben op iemand
- to have (a lot) in common
- (veel) gemeen hebben met elkaar
- to have a row (UK) to have a fight (US)
- ruzie hebben
- to live together
- samenwonen
- to make up (with someone)
- het goedmaken (met iemand)
- to pass away
- overlijden
- date
- afspraakje
- bond
- band
- to end
- beëindigen
- important
- belangrijk
- colleague
- collega
- to keep in touch
- contact houden
- husband
- echtgenoot
- wife
- echtgenote
- to remember
- herinneren
- to get to know (someone)
- (iemand) leren kennen
- after
- nadat
- couple
- stel
- until
- totdat
- to forget
- vergeten
- fiancé (man) fiancée (woman)
- verloofde
- to trust
- vertrouwen
- before
- voordat
- boyfriend
- vriend (liefdesrelatie)
- friendly
- vriendelijk
- friendship
- vriendschap