VIVO - 1 havo/vwo - hoofdstuk 6 - Voortplanting
Woorden in deze lijst (21)
Origineel
- bestuiving
- wanneer stuifmeelkorrels van de ene bloem op de stamper van een andere bloem van dezelfde soort terechtkomen
- bevruchting
- samensmelten van de celkernen van twee geslachtscellen, bij dieren een eicel en een zaadcel en bij planten een eicel en een stuifmeelkorrel
- bol
- bolvormig ondergronds deel van een plant bestaande uit steel met compacte bladeren voor ongeslachtelijke voortplanting
- eicellen
- vrouwelijke geslachtscellen
- geslachtelijke voortplanting
- voortplanting waarbij bevruchting plaatsvindt door het samensmelten van een mannelijke en een vrouwelijke geslachtscel
- kelkbladen
- kleine, groene bladeren aan de buitenkant van de bloem die de bloemknop beschermen
- kiemplantje
- het eerste deel van een plant dat uit een zaad groeit
- knollen
- verdikte ondergrondse stengel met reservevoedsel (bijv. aardappel)
- kroonbladen
- vaak opvallend gekleurde, grote bladeren van de bloem
- meeldraden
- de mannelijke geslachtsorganen van een bloem die stuifmeel produceren
- nectar
- zoete vloeistof waarmee bloemen insecten aantrekken
- ongeslachtelijke voortplanting
- voortplanting waarbij uit een klein deel van het organisme een nieuw organisme kan ontstaan en dus geen geslachtscellen nodig zijn
- stamper
- vrouwelijk geslachtsorgaan van een bloem
- stempel
- onderdeel van de stamper, belangrijk bij de bestuiving
- stijl
- onderdeel van de stamper, hierdoor groeit de stuifmeelbuis na bestuiving
- stuifmeelkorrels
- mannelijke geslachtscellen van een plant
- vrucht
- Deel van een plant dat bestaat uit een zaad met een vaak sappig omhulsel. Het omhulsel (het vruchtvlees) beschermt het zaad en zorgt voor de verspreiding van het zaad bijvoorbeeld doordat dieren het vruchtvlees eten en het zaad meenemen.
- vruchtbeginsel
- onderdeel van de stamper, na bevruchting groeit het uit tot een vrucht
- wortelstokken
- stengels die onder de grond groeien en kunnen uitgroeien tot een nieuwe plant
- zaad
- uitgegroeid zaadbeginsel dat ontstaat na geslachtelijke voortplanting van een plant en kan uitgroeien tot een nieuwe plant
- zaadbeginsel
- deel van het vruchtbeginsel waarin de eicel en de kern van een stuifmeelkorrel samensmelten (bevruchting)