Nectar - 1 havo/vwo - Hoofdstuk 2 - Bewegen
Woorden in deze lijst (94)
Origineel
- aerodynamische vorm
- vorm om de luchtweerstand zo laag mogelijk te houden
- afvalstoffen
- stoffen die ontstaan in een werkende spier
- amfibieën
- groep van de gewervelde dieren; hierbij horen onder andere kikkers en salamanders
- antagonisten
- spieren die een tegengestelde beweging mogelijk maken
- armbuigspier
- biceps; spier in je bovenarm waardoor je arm buigt
- armpennen
- slagpennen aan de onderarm van een vogel
- armstrekspier
- triceps; spier in je bovenarm waardoor je arm strekt
- baardjes
- hiermee haken de veren van een vogel in elkaar, waardoor er geen lucht door een veer kan komen
- beencellen
- cellen die het beenweefsel vormen; ze groeien in ringen
- beenderstelsel
- skelet; alle botten in je lichaam, die samen je lichaam stevigheid geven
- beenmerg
- zit in het midden van een bot
- beenweefsel
- bestaat uit beencellen die een stevige stof maken met veel kalk en weinig lijmstof
- bekken
- deel van het skelet dat onder andere bestaat uit de twee heupbeenderen en het heiligbeen
- biceps
- ander woord voor armbuigspier; zie bij ‘armbuigspier’
- blessure
- beschadiging aan een bot, spier of gewricht
- borstkas
- borstbeen, ribben en borstwervels; beschermt het hart en de longen
- botbreuk
- blessure aan een bot; een breuk in een bot
- bouwplan
- manier waarop een skelet in elkaar zit
- buigspieren
- spieren waarmee je een lichaamsdeel buigt
- coolingdown
- oefeningen na afloop van een sporttraining of -wedstrijd, waardoor afvalstoffen uit spieren worden afgevoerd
- draagkracht
- lift; de kracht die een vogel omhoog duwt
- dubbele-S-vorm
- speciale vorm van de wervelkolom, die de wervelkolom veerkrachtig maakt
- eivormig gewricht
- gewricht waardoor botten in twee richtingen kunnen bewegen; bijvoorbeeld tussen de vingerkootjes en de middenhandsbeentjes
- gescheurde kruisband
- blessure van het kniegewricht; er zit een scheurtje in een van de kruisbanden
- gewricht
- de meest beweeglijke verbinding tussen botten
- gewrichtsbanden
- banden die een gewricht extra verstevigen; zo blijven de botten in het gewricht op elkaar
- gewrichtskapsel
- taai vlies dat om een gewricht ligt; het beschermt de botten en houdt ze bij elkaar; het maakt gewrichtssmeer
- gewrichtsknobbel
- het deel van een gewricht dat in de gewrichtskom past
- gewrichtskom
- het deel van een gewricht waar de gewrichtsknobbel in past
- gewrichtssmeer
- laagje smeer dat het gewricht soepel laat bewegen; wordt gemaakt door het gewrichtskapsel
- groeischijf
- kraakbeencellen in de uiteinden van botten; hierdoor kan het bot groeien
- grote borstspier
- spier die zorgt voor de neerslag van de vleugel
- handpennen
- slagpennen aan de middenhandsbeentjes en vingerkootjes van een vogel
- hart
- grote holle spier die het bloed door je bloedvaten pompt
- hernia
- uitpuilende tussenwervelschijf; hierdoor kunnen zenuwen klem komen te zitten
- intapen
- omwikkelen van gewrichten met linnen plakband waardoor je gewrichtsblessures voorkomt
- kalk
- harde stof in botten; maakt botten stevig
- kam
- uitsteeksel op het borstbeen bij vogels; hierop zitten de vliegspieren vast
- kleine borstspier
- spier die zorgt voor de opslag van de vleugel
- kogelgewricht
- het meest beweeglijke gewricht, met een ronde knobbel; kan alle kanten op bewegen, bijvoorbeeld het schoudergewricht
- kraakbeen
- bestaat bijna helemaal uit lijmstof en is daardoor erg buigzaam; kan botten met elkaar verbinden, zoals ribben en borstbeen; een laagje kraakbeen op de gewrichtsknobbel en gewrichtskom voorkomt slijtage
- kraakbeencellen
- cellen in het kraakbeen; liggen in groepjes
- kraakbeenschijven
- schijven van kraakbeen tussen de wervels in de wervelkolom; maken de wervelkolom veerkrachtig
- kringspieren
- cirkelvormige spieren die, als ze samentrekken, een opening vernauwen
- ledematen
- armen en benen
- leefwijze
- manier waarop een dier leeft, bijvoorbeeld in het water of onder de grond; of het dier zwemt, vliegt, kruipt of loopt
- lengtespieren
- spieren die bijvoorbeeld een stukje darm korter maken als ze samentrekken
- lichaamshouding
- de manier waarop je zit, staat en beweegt; bij een goede lichaamshouding houd je je rug recht
- lift
- draagkracht; zie bij ‘draagkracht’
- lijmstof
- stof die zorgt voor de buigzaamheid van botten
- meniscus
- stukje kraakbeen in het kniegewricht; door de meniscussen passen de uiteinden van het dijbeen en het scheenbeen beter op elkaar
- naadverbinding
- onbeweeglijke beenverbinding; botten zitten met naden aan elkaar vast, zoals de botten van je schedel
- ontwrichting
- blessure aan een gewricht; de gewrichtsknobbel is uit de kom geschoten
- onwillekeurige spieren
- spieren die ‘vanzelf’ werken, zoals je hartspier en de spieren in je darmen; ze staan niet onder invloed van je wil
- overbelasting
- te zwaar gebruiken van spieren en gewrichten; hierdoor kunnen blessures ontstaan
- pantser van chitine
- uitwendig skelet van geleedpotige dieren; de stevige delen bevatten de stof chitine; de spieren zitten aan de binnenzijde van het skelet
- pezen
- taaie banden waarmee de spieren aan de botten vastzitten
- pijpbeenderen
- lange en dunne botten; hierin zit geel beenmerg waar vet in opgeslagen wordt
- platte beenderen
- platte en brede botten; hierin zit rood beenmerg dat bloedcellen vormt
- reptielen
- groep van de gewervelde dieren; hierbij horen onder andere hagedissen en slangen
- rolgewricht
- gewricht waarin twee botten om elkaar heen rollen; het spaakbeen rolt om de ellepijp
- scharniergewricht
- gewricht dat maar in één richting heen en weer kan bewegen, bijvoorbeeld het kniegewricht
- schedel
- de botten in je hoofd
- skelet
- alle botten samen; de functies zijn: stevigheid en vorm geven, kwetsbare organen beschermen en beweging mogelijk maken
- slagpennen
- de grootste veren van een vleugel, waardoor een vogel kan vliegen
- spierbundel
- groepje spiervezels
- spierkneuzing
- blessure aan een spier; door een val of een botsing zijn er spiervezels en bloedvaatjes in een spier stukgegaan
- spierkramp
- blessure aan een spier; spier trekt plotseling krachtig samen
- spierpijn
- pijn doordat er veel afvalstoffen in een spier zijn achtergebleven
- spierscheuring
- blessure aan een spier; er zit een scheurtje in de vliezen binnenin een spier
- spiervezels
- onderdeel van spiercellen, waaruit een spier is opgebouwd; als spiervezels samentrekken, trekt de spier samen
- strekspieren
- spieren waarmee je een lichaamsdeel strekt
- stroomlijn
- torpedomodel van het lichaam, waardoor een vis makkelijk door het water zwemt; ook zeehonden en walvissen hebben een gestroomlijnd lichaam
- triceps
- ander woord voor armstrekspier; zie bij ‘armstrekspier’
- uitwendig kalkskelet
- stevige delen aan de buitenkant van het lichaam; de schelp of het huisje bevat kalk
- verbening
- veranderen van kraakbeen in been
- vergroeing
- onbeweeglijke beenverbinding; de botten zitten als een geheel aan elkaar, zoals het heiligbeen
- verschalen
- een geleedpotige dier kruipt uit het uitwendig skelet, zodat het dier kan groeien totdat het nieuwe pantser hard is
- verstuiking
- blessure aan een gewricht; de gewrichtsbanden en/of het gewrichtskapsel zijn te veel uitgerekt
- vervellen
- ander woord voor verschalen; zie bij ‘verschalen’
- vissen
- groep van de gewervelde dieren; bijvoorbeeld haaien
- vleugel
- ‘voorpoot’ van een vogel
- voetbalknie
- blessure van het kniegewricht; een gescheurde meniscus; ontstaat meestal door het maken van een draaibeweging terwijl de voet vast staat
- vogels
- groep van de gewervelde dieren; hierbij horen onder andere kolibries en pinguïns
- vorkbeen
- V-vormig bot bij vogels, tussen sleutelbeenderen en borstbeen; helpt voorkomen dat de borstkas bij het vliegen in elkaar wordt gedrukt
- warming-up
- oefeningen waarbij de spieren worden voorbereid op een sportprestatie; de spieren raken goed doorbloed
- wervelgat
- het gat in een wervel; hierin zit het ruggenmerg
- wervelkolom
- geheel van wervels en kraakbeenschijven; het heeft een dubbele-S-vorm
- wervellichaam
- het stevige deel van een wervel
- willekeurige spieren
- spieren die onder invloed van je wil staan, zoals je skeletspieren
- zadelgewricht
- gewricht dat in twee richtingen heen en weer kan bewegen, zoals bij je duim
- zetten
- bij een botbreuk duwt een arts de botstukken precies tegen elkaar, daarna komt er gips om de botten
- zoogdieren
- groep van de gewervelde dieren; hierbij horen onder andere jachtluipaard en dolfijn
- zweepslag
- plotselinge spierscheuring, bijvoorbeeld in de kuitspier