Nectar - 5 vwo - Hoofdstuk 9 - Bloedsomloop

Nectar - 5 vwo - Hoofdstuk 9 - Bloedsomloop

Woorden in deze lijst (76)

ader
Bloedvat dat het bloed vanaf de organen en de weefsels naar het hart brengt.
artherosclerose
Verlies van de elasticiteit van slagaders door afzetting van vetachtige stoffen zoals cholesterol. Dit veroorzaakt een verhoging van de bloeddruk.
AV-knoop
Een groep speciale cellen in de wand tussen de beide boezems, geeft elektrische prikkels af waardoor de kamers samentrekken. Is onderdeel van het prikkelgeleidingssysteem van het hart.
basaal membraan
Membraan van eiwitten en collageenvezels aan de buitenkant van bloedvaten; houdt de cellen van het haarvat stevig bijeen.
bloedplaatjes
Celfragmenten in het bloed, betrokken bij de bloedstolling.
bloedplasma
Waterig deel van het bloed met opgeloste stoffen als ionen, voedingsstoffen, afvalstoffen en hormonen en kleine hoeveelheden eiwitten.
bloedstolling
Het vormen van een stolsel om een bloeding te dichten na een beschadiging.
bloedstolsel
dikke gelachtige prop van fibrinedraden en bloedcellen.
boezems
Bovenste holle ruimten in het hart die bloed ontvangen van aders en dat doorgeven aan de kamers.
boezemsystole
Fase in de hartcyclus; de boezems trekken samen, waardoor ze bloed naar de kamers persen.
Bohr-effect
de extra O2-afgifte door oxiHb vanwege een hogere pCO2, een lager pH en een hogere temperatuur.
bufferende stoffen
Stoffen die werken als pH-buffer; ze gaan grote schommelingen van de pH tegen door H+-ionen te binden of af te staan.
bundel van His
Gespecialiseerd hartspierweefsel die vanuit de AV-knoop naar de rechter- en linkerkamer van het hart loopt.
cascade
reeks opeenvolgende reacties
CO2-concentratie
zie pO2
colloïd
eiwitketens in het bloedplasma, niet opgelost maar fijn verdeeld
colloïd osmotische druk
Druk die ontstaat door de bloedweefselvloeistof die als colloïden in het bloedplasma aanwezig zijn.
diastole
Fase in de hartcyclus waarin bloed via de boezems de kamers instroomt.
diastolische druk
(onderdruk) De druk op het bloed tijdens de rustfase van het hart.
dubbele bloedsomloop
Bloedsomloop waarbij het bloed tijdens één rondgang twee keer het hart passeert. Bestaat uit een kleine en een grote bloedsomloop.
ductus Botalli
een verbinding tussen de longslagader en de aorta van de kleine naar de grote bloedsomloop bij een ongeboren kind
ecg (elektrocardiogram)
een registratie van de elektrische activiteit van het hart, die een gevolg is van het samentrekken en ontspannen van de boezems en de kamers
embryonale bloedsomloop
bloedsomloop van een ongeboren kind
enkelvoudige (enkele) bloedsomloop
Bloedsomloop waarbij het bloed tijdens één rondgang één keer het hart passeert.
fibrinedraden
vezelige draden die een netwerk vormen, dat bloedplaatjes en rode bloedcellen vasthoudt en het beschadigde bloedvat afsluit.
fibrinogeen
Oplosbaar stollingseiwit in het bloedplasma, waaruit onoplosbare fibrinedraden ontstaan.
filtratiedruk
Het onder invloed van de bloeddruk uitpersen van bloedplasma via openingen tussen de cellen van een haarvat naar de weefselvloeistof. De kleine openingen houden rode bloedcellen, bloedplaatjes en grote eiwitmoleculen tegen.
gesloten bloedsomloop
Het bloed stroomt in bloedvaten door het lichaam.
grote bloedsomloop (bij mensen)
de weg van het bloed bij de afgifte van O2: van de linkerharthelft, via de organen naar de rechterharthelft
haarvaten
Dunste bloedvaten waarvan de wand één cellaag dik is; hier vindt de uitwisseling van stoffen plaats.
hartcyclus
de drie fasen van de hartslag
hartkleppen
kleppen tussen de boezem en de kamer; verhinderen het terugstromen van het bloed naar de boezems als de kamers samentrekken.
hartminuutvolume
De hoeveelheid bloed die een hartkamer per minuut wegpompt.
hartslag
Activiteit van het hart, bestaat uit drie fasen: het vullen van de kamers, het leeglopen van de kamers en een pauze.
hartslagfrequentie
het aantal hartslagen per minuut
HCO3- (waterstofcarbonaat-ion)
Ion dat ontstaat bij de reactie van CO2 met H2O: CO2 + H2O ⇌ HCO3- + H+.
hemoglobinemoleculen (Hb)
Moleculen in rode bloedcellen die bestaan uit vier eiwitketens (globine) met elk een ijzerhoudende heemgroep. De heemgroep bindt O2 en CO2 en verhoogt daarmee de transportcapaciteit van het bloed voor O2 en CO2.
infarct
Een ernstige verstoring in de weefsel door onvoldoende zuurstoftoevoer, bijv. een hartinfarct door een vernauwing van een kransslagader in de hartspier.
kamers
Onderste holle ruimten in het hart die bloed ontvangen uit de boezems en de slagaders in pompen.
kamersystole
Fase in de hartcyclus; de kamers trekken samen, waardoor ze bloed de slagaders inpersen.
kleine bloedsomloop (bij mensen)
de weg van het bloed bij de opname van O2: van de rechterharthelft via de longen naar de linkerharthelft
kleppen
Stukjes weefsel in aders die de bloedstroom in één richting afsluiten. Voorkomen terugstromen van het bloed in aders en lymfe in lymfevaten.
kransslagader
Slagader die de hartspier van zuurstof en voedingsstoffen voorziet.
lymfe
Vloeistof in de lymfevaten, ontstaat uit weefselvloeistof dat vanuit de weefsels in de lymfevaten komt.
lymfeknopen
orgaan in het lymfestelsel dat een belangrijke rol speelt bij de afweer. In lymfeknopen zijn grote hoeveelheden speciale witte bloedcellen aanwezig.
lymfesysteem
Vaten van het lymfestelsel, vervoeren lymfe met speciale witte bloedcellen.
myoglobine (Mb)
Moleculen in de hartspiercellen die bestaan uit één eiwitketen met één heemgroep. Mb heeft een hogere affiniteit voor O2 dan waardoor ze het kunnen opslaan.
O2-concentratie
zie pO2
open bloedsomloop
Het bloed omspoelt de organen en de weefsels. Een groot bloedvat aan de rugzijde met gespierde hartkamers houdt de stroming in stand.
ovale venster (foramen ovale)
een opening tussen de rechter- en linkerboezem bij een ongeboren kind
oxigenatie
Losse binding van O2 aan Hb, zonder dat daarbij elektronenoverdracht plaatsvindt (Fe2+ blijft Fe2+). De bindingsreactie tussen Hb en O2 is een evenwichtsreactie: Hb + O2 ⇌ HbO2 (oxiHb).
oxihemoglobine (oxiHb, HbO2)
Hb waaraan O2 gebonden is (zie oxigenatie).
pCO2 (CO2-concentratie)
de partiële spanning van CO2
pH-buffer
zie bufferende stoffen
plaatjesfactor
Eiwit dat vrijkomt bij het stukgaan van de bloedplaatjes, start samen met tromboplastine de bloedstolling.
plaque
verdikking in de bloedvatwand
pO2 (O2-concentratie)
de partiële spanning van O2
prikkelgeleidingssysteem
Systeem van gespecialiseerde vezels en spiercellen in de hartspier, leidt de elektrische prikkel uit de sinusknoop over de hartspier.
protrombine
Stollingseiwit in het bloedplasma waaruit trombine kan ontstaan.
P-top
Onderdeel van een ecg dat de elektrische activiteit weergeeft van het samentrekken van de boezems.
Purkinjevezels
Vertakkingen van de bundel van His, die de prikkels verder over de wand van de kamers vervoeren.
QRS-complex
Onderdeel van een ecg dat de elektrische activiteit weergeeft van het samentrekken van de kamers.
rode bloedcellen
Cellen in het bloed die hemoglobine bevatten en betrokken zijn bij het transport van O2 en CO2.
sinusknoop (boezemknoop)
Een groep speciale spiercellen in de wand van de rechterboezem, die een elektrische prikkel afgeeft waardoor de spiervezels van de boezems samentrekken; begin van het prikkelgeleidingssysteem van het hart.
slagader
Bloedvat dat bloed vanaf het hart naar de organen en de weefsels brengt.
slagaderkleppen
kleppen tussen de kamer en de aorta / longslagader; verhinderen het terugstromen van het bloed van de aorta / longslagader naar de kamer
slagvolume
De hoeveelheid bloed die een hartkamer per hartslag verlaat.
stamcellen
De cellen in het rode beenmerg waaruit bloedcellen ontstaan.
stollingsfactoren
stoffen uit beschadigde bloedvatcellen en bloedplaatjes, en stoffen in het bloedplasma (vitamine K en calcium) betrokken bij de bloedstolling
systolische druk (bovendruk)
De druk op het bloed die ontstaat doordat het hart bloed de slagaders in pompt.
tight junctions
stevige verbinding tussen de membranen van twee cellen
trombine
Stollingseiwit, ontstaat uit protrombine. Zet oplosbaar fibrinogeen uit het bloedplasma om in het onoplosbare fibrinedraden.
tromboplastine
Eiwit dat vrijkomt bij het beschadigen van weefselcellen, start samen met de plaatjesfactor de bloedstolling.
T-top
Onderdeel van een ecg dat de elektrische activiteit weergeeft bij het ontspannen van de kamervezels.
weefselvloeistof
Vocht rond de lichaamscellen dat de verbinding vormt tussen bloedplasma en cellen. Via deze vloeistof wisselen cellen O2, CO2, voedingsstoffen en afvalstoffen uit met het bloedplasma.
witte bloedcellen
Cellen in het bloed die een rol spelen bij de afweer tegen ziekteverwekkers.
Hoi Gast!