Apprendre 4 - Écouter
22
Woorden in deze lijst (22)
Origineel
- de jongen
- le garçon
- het meisje
- la fille
- de vriendin
- l'amie (f)
- hoe?
- comment ?
- het gaat goed
- ça va bien
- de voornaam
- le prénom
- jij woont (wonen)
- tu habites (habiter)
- wie?
- qui?
- jij heet (heten)
- tu t'appelles (s'appeler)
- hoe gaat het?
- ça va?
- voorstellen
- présenter
- ik?
- moi?
- tot ziens
- au revoir
- tot later
- à plus
- leuk
- chouette
- nieuw
- nouveau/
nouvelle - daar/
daarginds - là-bas
- kijk! (kijken naar)
- regarde! (regarder)
- vlakbij
- tout près
- luister! (luisteren naar)
- écoutez! (écouter)
- het is tijd
- c'est l'heure
- sorry
- excuse-moi