Unit 1.8 THE TIES THAT BIND

Unit 1.8 THE TIES THAT BIND

Woorden in deze lijst (39)

associate with sb
omgaan met iemand
be about to do sth/be on the point of doing sth
op het punt staan iets te doen/op het punt staan iets te doen
be on the verge of doing sth
op het punt staan iets te doen
be supposed to do sth
iets geacht worden te doen
bond (with/between)
band (met/tussen)
bond (with/between)
band (met/tussen)
conjure up memories
herinneringen oproepen
considerate
attent
count on sb
rekenen op iemand
depend on sth
vertrouwen op iets
disrespectful
oneerbiedig
envious of sth
jaloers op iets
faced with sth
te maken krijgen met iets
facet
facet
fall out with sb
ruzie maken met iemand
fall out with sb
ruzie maken met iemand
get on
kunnen opschieten (met iemand)
get on with sth
kunnen opschieten (met iemand)
grow up
opgroeien
gut reaction
instinctieve reactie
have a criminal record
een strafblad hebben
look up to sb
opzien tegen iemand
minor crime
kleine criminaliteit
more than one’s fair share
je portie wel gehad hebben
nod in approval
goedkeurend knikken
not bat an eyelid
opkijken
not have a bad word to say about sb
geen slecht woord over iemand te zeggen hebben
offer insight into
inzicht geven in
privileged background
bevoorrechte achtergrond
put on a brave face
zich groot houden
put one’s foot down
zijn/haar poot stijf houden
sing sb’s praises
iemand loven
split second
fractieseconde
take after sb
lijken op iemand
the ripe old age of (80)
de hoge leeftijd van (80 jaar)
unassuming manner
bescheiden
unbreakable
onbreekbaar
unbreakable
onbreekbaar
upstanding citizen
goede burger