Kapitel 5 | B Wortschatz + Wiederholung | Lernliste Niederländisch - Deutsch 3 VWO

Kapitel 5 | B Wortschatz + Wiederholung | Lernliste Niederländisch - Deutsch 3 VWO

Joris

14

Woorden in deze lijst (97)

Origineel

de advocaat: der Anwalt
de apotheker: der Apotheker
de baan: der Job
de banen: die Jobs
het beroep: der Beruf
de beroepen: die Berufe
het bijbaantje: der Nebenjob
de bijbaantjes: die Nebenjobs
de droom: der Traum
de dromen: die Träume
de ingenieur (m): der Ingenieur
de mens: der Mensch
de mensen: die Menschen
het nadeel: der Nachteil
de politieagent: der Polizist
de psycholoog: der Psychologe
het succes: der Erfolg
het voordeel: der Vorteil
de wens: der Wunsch
de advocate: die Anwältin
de apothekeres: die Apothekerin
het hbo: die Fachhochschule
de ingenieur (v): die Ingenieurin
de keuze: die Wahl
de opleiding: die Ausbildung
de politieagente: die Polizistin
de psychologe: die Psychologin
de toekomst: die Zukunft
het tussenjaar: die Auszeit
de universiteit: die Universität
de wereldreis: die Weltreise
het werk: die Arbeit
het buitenland: das Ausland
het doel: das Ziel
de stage: das Praktikum
de studie: das Studium
de zaak: das Unternehmen
Azië: Asien
economie: Wirtschaft
geneeskunde: Medizin
rechten: Jura
beginnen: anfangen
begonnen: angefangen
beleven: erleben
dromen: träumen
geven: geben
gegeven: gegeben
houden: halten
gehouden: gehalten
kiezen: wählen
laten: lassen
gelaten: gelassen
leren kennen: kennenlernen
leren voor: lernen für
luieren: faulenzen
samenwerken: zusammenarbeiten
studeren: studieren
twijfelen: zweifeln
vakantie houden: Ferien machen
verdienen: verdienen
werken: arbeiten
wisselen: wechseln
zich interesseren voor: sich interessieren für
zien: sehen
gezien: gesehen
bijvoorbeeld: zum Beispiel
binnen: drinnen
buiten: draußen
gelukkig: glücklich
in ieder geval: auf jeden Fall
klaar: fertig
misschien: vielleicht
nu: jetzt
precies: genau
succesvol: erfolgreich
tevreden: zufrieden
waarschijnlijk: wahrscheinlich
zelfstandig: selbstständig
het vak: das Fach
de vakken: die Fächer
het vwo: das Gymnasium
de winkel: das Geschäft
helpen: helfen
geholpen: geholfen
leuk vinden: gefallen
leuk gevonden: gefallen
lezen: lesen
gelezen: gelesen
lopen: laufen
gelopen: gelaufen
nemen: nehmen
genomen: genommen
rijden: fahren
gereden: gefahren
gemakkelijk: leicht
later: später
moeilijk: schwierig