Na klar! - 1 & 2 VWO - Geldsachen - Les 3 Teure Sachen - Redemittel

Woorden in deze lijst (28)

Origineel

Daar is het pashokje.: Dort ist die Umkleidekabine.
Hoe heet die zaak?: Wie heißt dieses Geschäft?
Kan ik die schoenen eens passen?: Kann ich die Schuhe mal anprobieren?
Ik was gisteren in de stad.: Ich war gestern in der Stadt.
Deze lange jas is voor haar te lang.: Dieser Mantel ist für sie zu lang.
Hoe draag je dat?: Wie trägt man das?
Ik weet niet of dat nog in de aanbieding is.: Ich weiß nicht, ob das noch im Angebot ist.
De uitverkoop begint op zaterdag.: Der Ausverkauf beginnt am Samstag.
We gaan in het weekend winkelen.: Wir gehen am Wochenende shoppen.
Ik heb een nieuwe jas voor de zomer nodig.: Ich brauche eine neue Jacke für den Sommer.
Heeft u deze bloes ook in maat 36?: Haben Sie diese Bluse auch in Größe 36?
Deze broek past me helemaal niet.: Diese Hose passt mir überhaupt nicht.
Kan ik met pin betalen?: Kann ich mit Karte zahlen?
Dit overhemd is me te duur.: Dieses Hemd ist mir zu teuer.
Het bordje hangt aan de deur.: Das Schild hängt an der Tür.
Er zijn bij de H&M goedkope sjaals.: Es gibt bei H&M billige Schals.
Heb je dat op de markt gevonden?: Hast du das auf dem Markt gefunden?
Haal het geld eerst eens uit je zak.: Hol das Geld erst mal aus der Tasche.
Ik wil om ongeveer vijf uur naar huis.: Ich möchte um etwa fünf Uhr nach Hause.
Er zijn in het centrum veel winkels.: Es gibt im Zentrum viele Läden.
Gaan we morgen naar Keulen?: Fahren wir morgen nach Köln?
Hoe laat kom je van je werk?: Wie spät kommst du von der Arbeit?
Ik ga naar mijn oma.: Ich gehe zu meiner Oma.
Wanneer kom je naar me toe?: Wann kommst du zu mir?
We rijden eerst naar het station.: Wir fahren zuerst zum Bahnhof.
Blauw is mooier dan zwart.: Blau ist schöner als Schwarz.
Ik wil graag contant betalen.: Ich möchte gerne bar bezahlen.
Deze trui bevalt me het best.: Dieser Pulli gefällt mir am besten.