unite 1 apprendre 1, 2, 4, 6, 8

unite 1 apprendre 1, 2, 4, 6, 8

Sophie
2

Woorden in deze lijst (92)

in de brugklas
en sixème
in
dans
aardig
sympa
ik stel je voor
je te présente
waar?
où?
het appartement
l'appartement
het huis
la maison
ver
loin
de tuin
le jardin
hij heet
il s'appelle
de minuut
la minute
nu
maintenant
heel, erg
très
goed
bien
het zwembad
la piscine
en
et
maar
mais
met
avec
dag
bonjoer
hoi
salut
tot ziens
au revoir
hoe gaat het ?
ça va?
bedankt
merci
ja
oui
nee
non
de jongen
le garçon
het meisje
la fille
ik heet
je m'appelle
ik woon (wonen)
j'habite (habiter)
hier is, hier zijn
voici
daar is, daar zijn
voilà
meneer
monsieur
mevrouw
madame
er is, er zijn
il y a
het is, dat is
c'est
Frans
français(e)
Nederlands
néerlandais(e)
waar?
où?
ik heet
je m'appelle
de vriend
l'ami
ik woon (wonen)
j'habite (habiter)
de wijk
le quartier
de school
l'école
het land
le pays
Frankrijk
la France
de stad
la ville
de straat
la rue
de middelbare school
le collège
de klas
classe
hier is, hier zijn
voici
daar is, daar zijn
voilà
en jij?
er toi?
groot
grand
mooi, leuk
joli
er is, er zijn
il y a
ook
aussi
ja
oui
nee
non
de jongen
le garçon
het meisje
la fille
de vriendin
l' amie
hoe?
comment?
het gaat goed
ça va bien
de voornaam
le prénom
hoe gaat het?
ça va?
bedankt
merci
voorstellen
présenter
ik?
moi?
tot later
à plus
leuk
chouette
wie?
qui?
nieuw
nouveau, nouvelle
daar, daarginds
là-bas
kijk! (kijken naar)
regarde! (regagder)
Frans
français(e)
de zee
la mer
geweldig
super
klein
petit
van
de
dezelfde, hetzelfde
le/la même
tevreden, blij
content
of
ou
sportief
sportif
de bus
le bus
de achternaam
le nom de famille
de leeftijd
l'âge
het adres
l'adresse
de nationaliteit
la nationalité
de hobby
le hobby
dicht bij
près de
tennis
le tennis
dan, dus
alors