Unit 6 - Lesson 5 - Writing - NL/ENG
Woorden in deze lijst (22)
Origineel
- aankomen
- to arrive
- bagage
- luggage
- gaan kamperen
- to go camping
- koffer
- suitcase
- ontmoeten
- to meet
- op reis gaan
- to take a trip
- paspoort
- passport
- plannen
- to plan
- prettig
- pleasant
- reiziger
- traveller
- toerist
- tourist
- op vakantie zijn
- to be on holiday (UK), to be on vacation (US)/ to be on vacation (US), to be on holiday (UK)
- verblijven
- to stay
- vliegveld
- airport
- vlucht
- flight
- weggaan
- to leave
- De vlucht naar Auckland duurt 21 uur.
- The flight to Auckland will take 21 hrs.
- Dat je het weet: mijn vliegtuig naar Auckland vertrekt om 5 uur ‘s ochtends.
- Fyi: my plane to Auckland leaves at 5 a.m.
- Mijn verwachte aankomsttijd in Nieuw-Zeeland is 7 uur ‘s avonds.
- My ETA in New Zealand is 7 p.m.
- Trouwens, Karin zegt hoi!
- Btw, Karin says hi!
- Kom naar ons toe in Queen Street, nummer 8. Zo snel mogelijk!
- Meet us at No. 8 Queen St., ASAP!
- Oké, ik zal zeggen dat hij zijn identificatie mee moet nemen.
- OK, I’ll tell him to bring his ID.
