Unit 1 - Lesson 3 - Speaking and conversation - NL/ENG
Woorden in deze lijst (43)
Origineel
- dochter
- daughter
- doodgaan
- to die
- geboren worden
- to be born
- gezin/familie
- family
- grootouders
- grandparents
- jonger
- younger
- neef (zoon van een broer of zus)
- nephew
- neef/nicht (kind van een oom of tante)
- cousin
- nicht (dochter van een broer of zus)
- niece
- oom
- uncle
- ouder
- older
- ouders
- parents
- stief-
- step-
- tante
- aunt
- wonen
- to live
- zoon
- son
- Goedemorgen, John.
- Good morning, John.
- Goedemiddag, John.
- Good afternoon, John.
- Goedenavond, John.
- Good evening, John.
- Hoe gaat het? - Prima, bedankt. En met jou?
- How are you? - Fine thank you. And you?
- Hallo, wat leuk om je weer te zien.
- Hello, it's nice to see you again.
- Het spijt me, maar ik moet gaan. - Dat is jammer.
- I'm sorry, but I must go now. - That’s a shame.
- Leuk om je ontmoet te hebben.
- It was nice meeting you.
- Een fijne dag nog!
- Have a nice day!
- Hallo, mijn naam is Dan.
- Hello, my name is Dan.
- Aangenaam kennis te maken, Dan.
- Pleased to meet you, Dan.
- Hoi. Ik ben Megan. Maar ze noemen mij meestal Meg.
- Hi. I'm Megan. But people usually call me Meg.
- Leuk om kennis te maken. Ik ben James.
- Nice to meet you. I'm James.
- Mag ik Jeremy voorstellen?
- I'd like to introduce you to Jeremy.
- Dit is mijn zus, Jenny.
- This is my sister, Jenny.
- Dit is Jim. Hij is een oude vriend van mij.
- Meet Jim. He is an old friend of mine.
- Ik ben 14 (jaar).
- I'm 14 (years old).
- Ik kom uit Plymouth.
- I'm from Plymouth.
- Ik ben in Londen geboren.
- I was born in London.
- Ik woon in een dorp.
- I live in a village.
- Ik woon samen met mijn moeder, vader en broer.
- I live with my mother, father and brother.
- Ik heb een oudere zus.
- I’ve got an older sister.
- Ik vind het leuk om te lezen.
- I like to read.
- Ik houd van koken.
- I love cooking.
- Ik vind het erg leuk om naar muziek te luisteren.
- I really enjoy listening to music.
- Ik houd niet van voetballen.
- I don’t like playing football.
- Ik ben niet gek op sporten.
- I’m not fond of sports.
- Ik heb een hekel aan afwassen.
- I hate doing the washing up.