Na klar! 3 HAVO A - Bern - Lektion 3 Sprich mal - Redemittel
Woorden in deze lijst (23)
Origineel
- Hoe gaat het met jou?
- Wie geht es dir?
- Met mij gaat het goed/slecht/prima.
- Mir geht es gut/schlecht/prima.
- Ik voel me je?
- Wie fühlst du dich?
- Ik voel me goed/ziek/slap/zwak.
- Ich fühle mich wohl/krank/schlapp/schwach.
- Ik heb pijn?/Waar heb je pijn?
- Hast du Schmerzen?/Was tut weh?
- Ik heb sinds een paar dagen buikpijn/oorpijn/kiespijn/spierpijn.
- Ich habe seit ein paar Tagen Bauchschmerzen/Ohrenschmerzen/Zahnschmerzen/einen Muskelkater.
- Wat is er aan de hand?/Wat heb je?
- Was ist los?/Was hast du?
- Ik heb koorts/griep/een verkoudheid.
- Ich habe Fieber/Grippe/eine Erkältung.
- Ik hoest en ben verkouden.
- Ich hustete und ich erkältet.
- Ik moet overgeven.
- Ich muss mich übergeben.
- Ik ben alleen een beetje moe.
- Ich bin nur ein bisschen müde.
- Wat zegt u/Wat zeg je?
- Wie bitte?
- Ik spreek nog niet zo goed Duits.
- Ich spreche noch nicht so gut Deutsch.
- Wat bedoelt u precies?/Wat bedoelt je precies?
- Was meinen Sie genau?/Was meinst du genau?
- Het spijt me/Sorry, ik heb niet alles begrepen.
- Tut mir leid/Entschuldigung, ich habe nicht alles verstanden.
- Kunt u dat alstublieft herhalen?/Kun je dit herhalen?
- Können Sie das bitte wiederholen?/Können Sie das wiederholen?
- Kunt u misschien wat langzamer praten?/Kun je langzamer praten?
- Können Sie vielleicht etwas langsamer sprechen?/Kannst du langsamer sprechen?
- Ik poets mijn tanden.
- Ich putze mir die Zähne.
- Ik kam/borstel/was/droog/föhn mijn haren.
- Ich kämme/bürste/wasche/trockne/föhne mir meine Haare.
- Ik was mijn gezicht/mijn handen.
- Ich wasche mir mein Gesicht/meine Hände.
- Ik douche me iedere dag/drie keer per week.
- Ich dusche mich jeden Tag/drei Mal pro Woche.
- Ik scheer mijn benen./Ik scheer mij niet.
- Ich rasiere mir meine Beine./Ich rasiere mich nicht.
- Ik trek een broek/spijkerbroek/jurk/rok/T-shirt/trui aan.
- Ich ziehe mir eine Hose/eine Jeans/ein Kleid/einen Rock/ein T-Shirt/einen Pullover an.
