Geschiedenis begrippen hoofdstuk 2

Eden

Woorden in deze lijst (31)

Origineel

Tempel: Een gebouw waar mensen hun goden aanbidden.
Oppergod: De belangrijkste god in een godsdienst.
Goden: Bovenmenselijke wezens die over de wereld of mensen heersen.
Beeldhouwkunst: Het maken van beelden van mensen, dieren of goden.
Kritisch: Dingen goed onderzoeken en niet alles zomaar geloven.
Kunst: Creatieve uitingen zoals schilderijen, beelden of muziek.
Klassiek: Iets dat uit de oudheid komt en nog steeds belangrijk is.
Stijl: De manier waarop iets gemaakt of uitgevoerd is.
Godsdienst: Een systeem van geloven en rituelen over goden.
Betrouwbare kennis: Feiten die goed onderzocht zijn en waar je op kunt vertrouwen.
Wetenschap: Systematisch onderzoeken van de wereld om kennis te krijgen.
Filosoof: Iemand die nadenkt over het leven en de wereld.
Provincie: Een deel van een land of rijk.
Cultuur: Gewoonten, kunst, kennis en tradities van een groep mensen.
Almachtig: Alles kunnen of de grootste macht hebben.
Afgod: Een beeld of object dat mensen aanbidden in plaats van een echte god.
Opstand: Wanneer mensen zich tegen de baas of regering verzetten.
Heilige plaats: Een plek die bijzonder is voor een godsdienst.
Profeet: Iemand die boodschappen van God doorgeeft.
Gouverneur: Iemand die een gebied bestuurt namens een koning of rijk.
Kruisigen: Straffen door iemand aan een kruis te hangen.
Wreed: Hard, gemeen of gewelddadig.
Slaaf: Iemand die eigendom is van een ander en geen vrijheid heeft.
Volgeling: Iemand die iemand anders volgt of diens leer aanhangt.
Zonde: Iets doen wat volgens een godsdienst fout of slecht is.
Offer: Iets geven of doden voor een god.
Gezalfde: Iemand die door god of een priester is gekozen voor een belangrijke taak.
Apostel: Een leerling van een belangrijke religieuze leider.
Christendom: Religie gebaseerd op het leven en de leer van Jezus.
Jodendom: Religie van de Joden, gebaseerd op de Thora.
Wegennet: Systeem van wegen dat steden en gebieden verbindt.