Na klar! - 4 HAVO - Kapitel 3 Natur Pur - Sprich mal! - Redemittel
Woorden in deze lijst (36)
Origineel
- Ik heb de Nederlandse nationaliteit.
- Ich habe die niederländische Staatsangehörigkeit.
- In een grote stad voel ik mij niet op mijn gemak.
- In einer Großstadt fühle ich mich nicht wohl.
- In het voetgangersgebied zou ik niet willen wonen.
- In der Fußgängerzone möchte ich nicht wohnen.
- Het liefst zou ik een huis aan de rand van de stad hebben.
- Am liebsten hätte ich ein Haus am Stadtrand.
- Ik woon aan het begin van de straat.
- Ich wohne am Anfang der Straße.
- Zij wonen in het centrum naast de dom.
- Sie wohnen in der Stadtmitte neben dem Dom.
- Mijn vriendin woont op het platteland.
- Meine Freundin wohnt auf dem Land.
- Heb jij een appartement op de begane grond?
- Hast du ein Apartment im Erdgeschoss?
- Nee, op de derde verdieping.
- Nein, im dritten Stock.
- Hoe kom ik het beste naar het station?
- Wie komme ich am besten zum Bahnhof?
- Waar is de VVV? Vlakbij?
- Wo ist das Fremdenverkehrsamt? Ganz in der Nähe?
- Dat ligt tegenover de opera.
- Das liegt gegenüber der Oper.
- Het stadhuis is daarginds.
- Das Rathaus ist dort drüben.
- De universiteit is tussen de markt en het parlement.
- Die Universität ist zwischen dem Markt und dem Parlament.
- De metro is hier vijf minuten vandaan.
- Die U-Bahn ist fünf Minuten von hier entfernt.
- Niet ver van de bushalte is de school.
- Nicht weit von der Bushaltestelle ist die Schule.
- Hoe kom ik in de binnenstad? Hier rechtdoor?
- Wie komme ich in die Innenstadt? Hier geradeaus?
- Het winkelcentrum is in het voetgangersgebied.
- Das Einkaufszentrum ist in der Fußgängerzone.
- De dierentuin is hier 500 meter vandaan.
- Der Zoo ist 500 Meter von hier entfernt.
- Volgt u hier de straat.
- Gehen Sie hier die Straße entlang.
- Heeft u een stadsplattegrond?
- Haben Sie einen Stadtplan?
- Waar is de ingang van het zwembad?
- Wo ist der Eingang zum Schwimmbad?
- Direct om de hoek.
- Gleich um die Ecke.
- Steekt u het marktplein over.
- Überqueren Sie den Marktplatz.
- Neemt u mij niet kwalijk, hoe kom ik bij het postkantoor?
- Entschuldigung, wie komme ich zum Postamt?
- Neemt u mij niet kwalijk, ik wil graag naar het kasteel.
- Entschuldigen Sie bitte, ich möchte gerne zum Schloss.
- In het Duits heet dat een 'Eigenwoning'.
- Auf Deutsch ist das eine Eigentumswohnung.
- Links op de foto zie je een boot.
- Links auf dem Foto sieht man ein Boot.
- In het midden van de foto staan twee personen.
- In der Mitte des Bildes stehen zwei Personen.
- Op de voorgrond zie je een brug.
- Im Vordergrund sieht man eine Brücke.
- Kun je dat preciezer beschrijven?
- Kannst du das näher beschreiben?
- Wat is er op het plaatje te zien?
- Was ist auf dem Bild zu sehen?
- Kun je daarover iets zeggen?
- Kannst du dazu etwas sagen?
- Dat zou ik niet verwachten hebben.
- Das hätte ich nicht erwartet.
- Wat toevallig!
- Was für ein Zufall!
- Dat is een verrassing!
- Das ist eine Überraschung!
