Hoofdstuk 1.A -

8keer geoefend
Woorden in deze lijst (24)
Origineel
- la rentrée
- de eerste schooldag
- le voyage
- de reis
- le train
- de trein
- l'hôtel (m)
- het hotel
- la piscine
- het zwembad
- parler
- praten, spreken
- raconter
- vertellen
- expliquer
- uitleggen
- pendant
- tijdens
- formidable
- geweldig
- nul
- waardeloos
- terrible
- vreselijk
- le pays
- het land
- aux Pays-Bas
- in/
naar Nederland - en France
- in/
naar Frankrijk - en Belgique
- in/
naar België - au Luxembourg
- in/
naar Luxemburg - en Allemagne
- in/
naar Duitsland - en Angleterre
- in/
naar Engeland - en Espagne
- in/
naar Spanje - Tu as passé de bonnes vacances?
- Heb je een leuke vakantie gehad?
- Oui, c'était super!
- Ja, het was super!
- Tu as été où?
- Waar ben je naartoe geweest?
- J'ai été à Nice.
- Ik ben in Nice geweest.