Unit 4 - Lesson 3 - Speaking - NL/ENG
Woorden in deze lijst (35)
Origineel
- advocaat
- lawyer
- baas
- boss
- brandweerman /
-vrouw - fire-fighter
- (vrachtwagen- /
bus- / taxi-)chauffeur - (truck /
bus / taxi) driver - chef-kok
- chef
- dierenarts
- vet
- dokter
- doctor
- ingenieur
- engineer
- kapper
- hairdresser
- krantenbezorger
- newspaper carrier
- oppas
- babysitter
- piloot
- pilot
- politieagent
- police officer
- tandarts
- dentist
- vakkenvuller
- shelf stocker
- verpleegkundige
- nurse
- winkelassistent
- shop assistant
- Kom binnen.
- Please come in.
- Welkom in ons huis.
- Welcome to our home.
- Ga zitten.
- Have a seat.
- Doe alsof je thuis bent.
- Please make yourself at home.
- Wat is je droombaan?
- What is your dream job?
- Wat wil je doen als je klaar bent met school?
- What do you want to do when you finish school?
- Waar werk je?
- Where do you work?
- Vertel eens over je werk.
- Tell me about your job.
- Heb je een baan?
- Do you have a job?
- Wat voor werk doet ze?
- What does she do for a living?
- Ik zou graag automonteur willen worden.
- I’d like to be a car mechanic.
- Ik werk in het hondenasiel.
- I work at the dog shelter.
- Mijn taak is om de honden uit te laten.
- My job is to walk the dogs.
- Ik werk als caissière in een supermarkt.
- I work as a cashier at a supermarket.
- Ze is lerares.
- She’s a teacher.
- Hoeveel verdien jij?
- How much do you earn?
- Ik verdien tien dollar per uur.
- I make ten dollars an hour.
- Zij verdienen meer dan een half miljoen per jaar.
- They earn more than half a million a year.