Schritt 3 | Gespräche führen | Die Neue in der Klasse
44
Woorden in deze lijst (18)
Origineel
- wo
- waar
- Wo wohnst du?
- Waar woon jij?
- wohin
- waar ... heen
- Wohin fahren Sie?
- Waar rijdt u heen?
- woher
- waar ... vandaan
- Woher kommt ihr?
- Waar komen jullie vandaan?
- wie
- hoe
- Wie ist das möglich?
- Hoe is het mogelijk?
- was
- wat
- Was macht ihr da?
- Wat doen jullie daar?
- wann
- wanneer
- Wann sind Sie in Köln?
- Wanneer bent u in Keulen?
- warum
- waarom
- Warum bleiben Sie zu Hause?
- Waarom blijft u thuis?
- welche
- welk(e)
- Welche Augenfarbe hast du?
- Welke kleur ogen heb jij?
- wer
- wie
- Wer steht da?
- Wie staat daar?