la rentrée

9keer geoefend
Woorden in deze lijst (24)
Origineel
- ontmoeten
- l'ami(e)
- de vriend(in)
- le frère
- de broer
- le/
la jeune - de jongere
- la découverte
- de ontdekking
- en avion
- met het vliegtuig
- en train
- met de trein
- en bateau
- met de boot
- en voiture
- met de auto
- pourquoi
- waarom
- parce que
- omdat
- mais
- maar
- incroyable
- ongelofelijk
- content(e)
- tevreden
- en Espagne (v)
- in/
naar Spanje - en Allemagne (v)
- in/
naar Duitsland - en Angleterre (v)
- in/
naar Engeland - aux Pays-Bas (m/
mv) - in/
naar Nederland - en Belgique (v)
- in/
naar België - Comme vas-tu?
- Hoe gaat het met je?
- Ca va bien! /
Pas mal. - Het gaat goed! /
Niet slecht. - Tu as passé de bonnes vacances?
- Heb je een leuke vakantie gehad?
- Oui, c'était super!
- Ja, het was super!
- Tu as été où?
- Waar ben je naartoe geweest?
- J'ai été en Italie en voiture.