De Geo - Havo - Systeem aarde - Hoofdstuk 3
Woorden in deze lijst (60)
Origineel
- albedo
- De mate waarin een oppervlak zonne-energie weerkaatst, uitgedrukt in een percentage.
- aride
- Zone met droge klimaten.
- atmosfeer
- Het geheel aan gasvormige stoffen die het vaste en vloeibare deel van de aardkorst omringen. Is een van de geofactoren. Heet ook dampkring.
- atmosferische circulatie
- De verplaatsing van lucht in de atmosfeer (grote windsystemen). Heet ook mondiaal windsysteem.
- bodem
- De voor de plantengroei belangrijke bovenste laag van de aardkorst (in Nederland tot ongeveer 1,20 m diepte). Is een van de geofactoren.
- bodemerosie
- Het door erosie verdwijnen van het voor planten belangrijke deel van de bodem.
- boreale zone
- Overgangsgebied tussen de gematigde en de polaire zone op de continenten, dus op het noordelijk halfrond.
- corioliseffect
- De afwijking van de windrichting die ontstaat door de draaiing van de aarde.
- dierenwereld
- Al het dierlijke leven op aarde, zoals bacteriën, plankton, ongewerkte dieren, vogels, reptielen, amfibieën en zoogdieren. Is een van de geofactoren.
- drainage
- Verlaging van de grondwaterstand door het aanleggen van greppels en afvoerbuizen in de grond.
- duurzaam landgebruik
- Natuurlijke hulpbronnen zodanig gebruiken dat men tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie, zonder die van de toekomstige generaties gevaar te laten lopen.
- energiebalans
- De optelsom van de kortgolvige straling (zonlicht) op aarde, die naar het heelal teruggekaatste straling en de langgolvige uitstraling (warmte) van de aarde. Heet ook stralingsbalans.
- front
- Grensvlak tussen relatief warme en relatief koude lucht.
- frontale regen
- Neerslag die ontstaat bij een front, als relatief warme lucht over relatief koude lucht opstijgt.
- gematigde zone
- Gebied tussen de subtropische en de boreale zone (tussen de 30 en de 55° N.B. en Z.B.).
- geofactoren
- Factoren die door hun onderlinge relaties landschapszones vormen. De belangrijkste zijn het klimaat, de gesteenten, het reliëf en de mens.
- hoge luchtdrukgebied
- Gebied met een hogere luchtdruk aan het aardoppervlak dan in de omgeving. Heet ook maximum.
- irrigatie
- Het kunstmatig nat houden van landbouwgronden.
- klimaat
- De gemiddelde toestand van het weer over een lange periode (30 jaar) en voor een groot gebied. Is een van de geofactoren.
- klimaatgebieden
- Grote gebieden op aarde met kenmerkende eigenschappen van temperatuur, neerslag en wind.
- klimaatverandering
- De verandering op lange termijn van de temperatuur, de neerslag en de wind op aarde.
- klimaten volgens Köppen
- Systeem waarmee de wereldklimaten worden beschreven, waarbij de klimaatzones zo liggen dat ze ongeveer samenvallen met de belangrijkste vegetatiezones.
- koolstofdioxide
- Kleur- en reukloos gas (CO2).
- koude zeestroom
- Relatief koude waterstroming in oceanen en zeeën.
- lage luchtdrukgebied
- Gebied met een lagere luchtdruk aan het aardoppervlak dan in de omgeving. Heet ook minimum.
- landdegradatie
- De achteruitgang van de kwaliteit van de bodem en het landschap door overbeweiding, te intensief gebruik en ontbossing, waardoor het land biologische en economische productiecapaciteit verliest.
- landschapszone
- Gebied met karakteristieke kenmerken.
- lucht
- De gassen in de atmosfeer.
- luchtdruk
- De kracht die het gewicht van een kolom lucht op een oppervlak uitoefent.
- maximum
- Gebied met een hogere luchtdruk aan het aardoppervlak dan in de omgeving. Heet ook hogedrukgebied.
- mens
- De mensheid heeft met haar handelen invloed op de aarde en landschappen. Daarom is de mens een van de geofactoren.
- minimum
- Gebied met een lagere luchtdruk aan het aardoppervlak dan in de omgeving. Heet ook lagedrukgebied.
- moesson
- Land- of zeewind die elk half jaar (ongeveer 180°) van richting verandert.
- mondiaal windsysteem
- De verplaatsing van lucht in de atmosfeer (grote windsystemen). Heet ook atmosferische circulatie.
- natuurlijk broeikaseffect
- Het vasthouden van warmte door broeikasgassen (zoals methaan, waterdamp en koolstofdioxide) in de atmosfeer, zonder invloed van de mens.
- oceanische circulatie
- De verplaatsing van water in de oceanen (onder andere zeestromen).
- ontbossing
- Het kappen van bossen door de mens.
- overbeweiding
- Meer vee houden dan de natuurlijke vegetatie kan verdragen.
- ozonlaag
- Zone in de stratosfeer op 15 tot 30 km hoogte waar ozon wordt gevormd onder invloed van de voor het leven schadelijke uv-straling van de zon.
- passaat
- Relatief droge wind die het hele jaar uit oostelijke richting van de subtropische hogedrukgebieden naar de evenaar waait.
- permafrost
- Permanent bevroren ondergrond, soms wel tot op 1 km diepte.
- plantenwereld
- Al het plantaardige leven op aarde, zoals mossen, grassen, bloeiende planten, struiken en bomen. Is een van de geofactoren.
- polaire zone
- Gebied tussen poolcirkel en de polen.
- reliëf
- Hoogteverschillen in het landschap. Is een van de geofactoren.
- stijgingsregen
- Neerslag die ontstaat door een (sterke) opwarming van het aardoppervlak en de lucht daarboven, vooral rond de evenaar.
- stuwingsregen
- Neerslag die ontstaat als lucht bij een gebergte gedwongen wordt om op te stijgen.
- subtropische zone
- Gordel tussen de tropen en de gematigde breedte (tussen de 20 en 30° N.B. en Z.B.).
- tropisch minimum
- Zone met lage luchtdruk op en nabij de evenaar. Heet ook intertropische convergentiezone (ITCZ).
- tropische zone
- Gebied tussen 10° N.B. en 10° Z.B.
- troposfeer
- De onderste laag van de atmosfeer, die ongeveer 15 km dik is en waarin zich de meeste gasmoleculen bevinden en waar het weer zich afspeelt.
- versnelde bodemerosie
- Verdwijnen van de voor plantengroei belangrijke verweeringslaag door menselijke activiteiten, sneller dan wanneer dit onder invloed van alleen natuur zou plaatsvinden.
- versterkt broeikaseffect
- De toename van het natuurlijke broeikaseffect door de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen door de mens.
- verwoestijning
- Uitbreiding van de woestijnen, veroorzaakt door verkeerde toepassing van landbouw, soms gecombineerd met klimaatvariaties.
- verzilting
- Toename van het zoutgehalte van de bodem of van het grond- of oppervlaktewater.
- warme zeestroom
- Relatief warme waterstroming in oceanen en zeeën.
- water
- Het water op aarde (oppervlakte- en grondwater, ijs). Heet ook hydrosfeer. Is een van de geofactoren.
- wind
- Verplaatsing van lucht aan het aardoppervlak van een gebied met hoge luchtdruk naar een gebied met lage luchtdruk.
- zee-ijs
- Bevroren zeewater.
- zeespiegelstijging
- Toename van de hoogte van het zeespiegelniveau.
- wet van Buys Ballot
- Lucht beweegt van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied. Als je de wind in je rug hebt, heeft de wind op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts en op het zuidelijk halfrond naar links.