Katern 4 | H1 begrippen

5keer geoefend
Woorden in deze lijst (25)
Origineel
- Levensloop
- De opeenvolging van levensfasen. Iedere fase kent een andere financiële situatie.
- Voorraadgrootheden
- Financiële grootheden die je meet op een bepaald moment, zoals bezittingen en schulden.
- Stroomgrootheden
- Financiële grootheid die de verandering in een bepaalde periode weergeeft, zoals inkomsten en uitgaven.
- Primair inkomen
- De beloning voor het beschikbaar stellen van natuur, arbeid, kapitaal of ondernemerschap.
- Menselijk kapitaal
- De kennis en vaardigheden die je kunt inzetten om goederen en diensten te produceren.
- Verdiencapaciteit
- De mogelijkheid om een inkomen uit arbeid te verdienen.
- Ruilen over tijd / intertemporele ruil
- He uitstellen (sparen) of vervroegen (lenen) van consumptie.
- Sparen
- Het afzien van consumptie op een bepaald moment.
- Spaarmotieven
- De drie spaarmotieven, redenen om consumptie uit te stellen, zijn: het zekerheidsmotief, het doelmotief en het vermogensmotief.
- Zekerheidsmotief
- Sparen uit voorzorg
- Doelmotief
- Sparen voor een doel
- Vermogensmotief
- Sparen voor de rente
- Lenen
- Het naar voren halen van consumptie en later terugbetalen
- Leenmotief
- De drie leenmotieven, redenen om consumptie naar voren te halen, zijn: lenen om een tegenslag op te vangen, voor de aanschaf van (duurdere) consumptiegoederen en om een tijdelijk tekort op te vangen
- Consumptief krediet
- Alle geldleningen die bedoeld zijn voor de aanschaf van consumptiegoederen
- Hypothecaire lening of hypotheek
- Een lening met een ontroerend goed als onderpand
- Algemene prijs van tijd
- De rente die je betaalt voor een lening
- Individuele prijs van tijd
- De prijs die je bereid bent te betalen voor een lening
- Consumentenvertrouwen
- Het vertrouwen van consumenten in de algemene economische situatie en in hun eigen financiële situatie
- Nominale rente
- De rente die je krijgt voor spaargeld bij een bank. Of: die je betaalt voor een lening bij een bank
- Reële rente
- De rente waarbij je rekening houdt met de inflatie
- Inflatie
- Een algemene stijging van de prijzen in een bepaalde periode
- Koopkracht
- De hoeveelheid goederen die je met je geld kunt kopen
- Deflatie
- Een algemene daling van de prijzen in een bepaalde periode
- Rentelasten
- De (maandelijkse) rentevergiedubg due de geldnemer betaalt over een (hypothecaire) lening