woordjes Duits

8keer geoefend
Woorden in deze lijst (162)
Origineel
- de naam
- der Name-die Namen
- het adres
- die Adresse-die Adressen
- het e-mailadres
- die E-mail-Adresse
- de straat
- die Straße-die Straßen
- het telefoonnummer
- die Telefonnummer-die Telefonnummern
- het jaar
- das Jahr-die Jahre
- Duitsland
- Deutschland
- Nederland
- die Niederlande
- Oostenrijk
- Österreich
- Zwitserland
- die Schweiz
- heten
- heißen
- komen
- kommen
- wonen
- wohnen
- zijn
- sein
- oud
- alt
- uit
- aus
- hoe
- wie
- waar
- wo
- waarvandaan
- woher
- wat
- was
- wie
- wer
- 0
- null
- 1
- eins
- 2
- zwei
- 3
- drei
- 4
- vier
- 5
- fünf
- 6
- sechs
- 7
- sieben
- 8
- acht
- 9
- neun
- 10
- zehn
- 11
- elf
- 12
- zwölf
- 13
- dreizehn
- 14
- vierzehn
- 15
- fünfzehn
- 16
- sechszehn
- 17
- siebzehn
- 18
- achtzehn
- 19
- neunzehn
- 20
- zwanzig
- 21
- einundzwanzig
- honderd
- hundert
- duizend
- tausend
- miljoen
- eine Million
- 30
- dreißig
- 40
- vierzig
- 50
- fünfzig
- 60
- sechzig
- 70
- siebzig
- 80
- achtzig
- 90
- neunzig
- ik ben
- ich bin
- jij bent
- du bist
- hij/
hij is - er/
er ist - zij/
zij is - sie/
sie ist - het/
het kind is - es/
das Kind ist - wij zijn
- wir sind
- jullie zijn
- ihr seid
- zij zijn
- sie sind
- u bent
- Sie sind
- wie ben je?
- Wer bist du?
- Hoe heet je?
- Wie heißt du?
- Ik heet...
- ich heiße...
- Mijn naam is...
- Mein Name ist...
- Hoe oud ben je?
- Wie alt bist du?
- ik ben...jaar
- Ich bin...Jahre alt
- Waar kom je vandaan?
- Woher kommst du?
- Ik kom uit...
- Ich komme aus...
- Waar woon je?
- Wo wohnst du?
- Ik woon in...
- Ich wohne in...
- Wat is je...
- Was ist deine...
- Mijn...is
- Meine...ist
- de broer
- der Bruder-die Brüder
- de halfbroer
- der Halbbruder-die Halbbrüder
- de jongen
- der Junge-die Jungen
- de man
- de Mann-die Männer
- de neef
- der Cousin-die Cousins
- de oom
- der Onkel-die Onkel
- de opa
- der Opa-die Opas
- de stiefvader
- der Stiefvater
- de vader
- der Vater-die Väter
- de vriend
- der Freund-die Freunde
- het gezin
- die Familie-die Familien
- de halfzus
- die Halbschwester-die Halbschwestern
- de moeder
- die Mutter-die Mütter
- de nicht
- die Cousine-die Cousinen
- de oma
- die Oma-die Omas
- de stiefmoeder
- die Stiefmutter
- de tante
- die Tante-die Tanten
- de vriendin
- die Freundin-die Freundinnen
- de vrouw
- die Frau-die Frauen
- de zus
- die Schwester-die Schwestern
- het kind
- das Kind-die Kinder
- het meisje
- das Mädchen-die Mädchen
- de broers en zussen
- die Geschwister
- de grootouders
- die Großeltern
- de ouders
- die Eltern
- doen
- machen
- hebben
- haben
- voorstellen
- vorstellen
- aardig
- nett
- groot
- groß
- jong
- jung
- klein
- klein
- mooi
- schön
- mooi, knap
- hübsch
- vriendelijk
- freundlich
- heel erg
- sehr
- niet
- nicht
- zonder
- ohne
- misschien
- vielleicht
- het mobieltje
- das Handy
- belangrijk
- wichtig
- kiezen
- wählen
- vertellen
- erzählen
- de familieleden
- die Verwandten
- daar
- dort
- voetbalelftal
- die Fußballmannschaft
- graag
- gern
- meestal
- meistens
- de kamer
- das Zimmer
- vaak
- oft
- er is, er zijn
- es gibt
- blij zijn
- sich freuen
- het kleinkind
- der Enkel
- de verjaardag
- der Geburtstag
- het cadeau
- das Geschenk
- feliciteren
- gratulieren
- kletsen
- quatchen
- grappig
- witzig
- ik heb
- ich habe
- jij hebt
- du hast
- hij/
hij heeft - er/
er hat - zij/
zij heeft - sie/
sie hat - het/
het kind heeft - es/
das Kind hat - wie is
- wer ist
- wie heeft
- wer hat
- wij hebben
- wir haben
- jullie hebben
- ihr habt
- zij hebben
- sie haben
- u heeft
- Sie haben
- Wie is dat?
- Wer ist das?
- Dat is mijn...
- Das ist mein/
meine... - Dat zijn onze...
- Das sind unsere...
- Hoe heet jou...?
- Wie heißt dein/
deine...? - Hij/
Zij heet... - Er/
Sie heißt... - Zijn/
Haar naam is... - Sein/
Ihr Name ist - Waar woont jou...?
- Wo wohnt dein/
deine...? - Hij/
Zij woont... - Er/
Sie wohnt... - Heb je broers of zussen?
- Hast du Geschwister?
- Ja, ik heb een broer
- Ja, ich habe einen bruder
- Nee, ik heb geen broers of zussen
- Nein, ich habe keine Geschwister
- Hoe oud is...?
- Wie alt ist...?
- Kun je...beschrijven?
- Kannst du...beschreiben?
- Ik zal me even voorstellen
- Ich stelle mich mal vor
- Mijn naam is Tamar en ik ben twaalf jaar
- Mein Name ist Tamar und ich bin zwölf Jahre alt
- Mijn ouders heten Niels en Bernadette
- Meine Eltern heißen Niels und Bernadette
- Mijn kleine broer heet Stijn en hij is heel aardig
- Mein kleiner Bruder heißt Stijn und er ist sehr nett
- Mijn grootouders wonen in Apeldoorn
- Meine Großeltern wohnen in Apeldoorn
- Heb je broers en/
of zussen? - Hast du Geschwister?